58
hij klampte me aan... Maar over een uurtje komt hij zélf hier. Hij heeft mij óók leelijk bedot... Kun je 'm te grazen nemen.
— Wat?... Tüsschen 't dispuut?
Uriël glimlachte.
— Waarom niet?
— 'n Bonk... Goddamn, die zweetklier!... Dan liever 'n Kina...
Tillema plakte heftig de natte glimharen met de slanke, spits-vingerige ׳hand. De athletische gestalte rekte zich rijzig op. Zijn stem klonk wondesrlijk-diep en innig naar Uriël:
— Ik heb weer wat geks van je gehoord, Ur.
— Wat?
— Zooals jij dien vroegeren nihilist, dien armen donder Dogger bijspringt!... Wat gore jolijtboenders, wait vunze whiskey-soda-zwelgers en souper-zwijnen en wat branderige ijdeltuiten zijn wij toch naast zóó iets!...
Uriël schrok en stoof op; snauwde woedend, de lichte oogen wijdopen...
—■ Heeft de kerel nou tóch gekletst?
— Gekletst? Gekletst?... Noem jij dat maar kletsen, amice!... Toch niet tegen filisters!
Uriël bruiste:
— Ja zeker, kletsen!... Die vent gaf me zijn eerewoord. Vuns...... bah!...... Laat hij maar gauw een
film-scenario ervan schrijven...
Uriël, schoon zonder prikkelenden dadendrang, bezat nochtans Henri Rozeriheim's overgulle geef-natuiur. Hij kón geen ellende zien en hij wilde nooit hulp weigeren. Hierin was Uriël groepsmensoh, buiten Corps of Unitas: bevorderaar van huisvlijt... Rozen-heim ׳had na een vergadering van het Dietsche Studentenverbond, wreed-tragische verhalen gehoord over het vreeselijk-naargeestig tobben van arme col