HET JOODSCHE LAND. 51
Op mijn reis was ik menigmaal genoodzaakt naast de wegen over de akkers te rijden, omdat de wegen zelf onbegaanbaar waren. Iedereen doet het en de landbouwers lijden de schade. Als definitie van Turksche wegen hoorde ik dan ook, dat ze beschouwd worden als minder goed begaanbare plaatsen waar men aan weerskanten omheen moest trekken. Maar ook dat omheentrekken is lang niet altijd mogelijk en dan moet men maar zien zoo goed en kwaad als het gaat over den weg zelf te komen.
Dicht bij den Jordaan bereiken we de Joodsche kolonie Melhamië, een echte akkerbouwkolonie met stoere kolonisten.
Van daar gaan we langs den Jordaan, die hier helder water heeft. Langs stroomversnellingen en watervalletjes bereiken we het meer van Tiberias met zijn mooi begroeide oevers. In den avond is ’t een ware feeërie; de ondergaande zon toovert kleuren op bergen en water. Vogels vliegen om ons heen en een paar gazellen vluchten in de bergen. Bij het zien dier ranke dieren voel ik me allerminst een jager; ik kan niet begrijpen, hoe men er toe komen kan op zulke dieren te schieten.
’t Is reeds donker, als we in Tiberias aankomen. Het hotel is weer door een Amerikaansch reisgezelschap in beslag genomen en we worden in een soort van dependance ondergebracht. De reputatie van Tiberias had mij