Jacobus Henricus Kann was een zoon van Maurice Kann en Johanna Hijmans. Hij was getrouwd met Adriana Anna Polak-Daniels.
Kann was bankier, firmant van het bankiershuis Lissa & Kann en een politiek zionist op nationaal en internationaal niveau.
Jacob Kann kwam uit een Joodse bankiersfamilie. Hij werd ingewijd in de effectenhandel bij verschillende bedrijven in Amsterdam. Na de dood van zijn vader wordt hij hoofd van het familiebedrijf dat in 1906 werd omgezet naar NV Bankierskantoor Lissa & Kann. In de jaren ’60 van de vorige eeuw wordt dat bedrijf geïntegreerd in de bank Mees en Hope.
Jacob Kann was één van de weinige Nederlanders die in 1897 het eerste zionistische congres in Basel bijwoonde. Hij bood zijn diensten aan aan Theodor Herzl en werd in 1899 medeoprichter van de Jewish Colonial Trust, een bank die de zionistische emigratie naar Palestina zou moeten financieren.
In Nederland geeft Kann samen met opperrabbijn Joseph Dunner en dichter Abraham van Collem de aanzet tot de oprichting van de Nederlandse Zionistenbond (NZB). In1907 kocht hij een stuk land ten noorden van Jaffa, de locatie van de eerste Joodse wijk van Tel Aviv. Kann was kritisch op de ontwikkelingen binnen het zionisme. Hij pleit openlijk voor Joodse autonomie in Palestina en hamert op de noodzaak tot een goede verhouding met de Arabische bevolking. In 1924 wordt hij benoemd tot Nederlands consul in Jeruzalem.
Jacob Kann speelde ook een rol in de onderwijsvernieuwing, met de nieuwe formule voor een gezamenlijke onderbouw, waarna de keuze gemaakt werd voor HBS of gymnasium. Hij was de drijvende kracht achter de oprichting van het Nederlandsch Lyceum in den Haag, waar deze formule voor het eerst werd toegepast.
Als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, weigeren Jacob Kann en zijn vrouw onder te duiken, uit solidariteit met het Nederlands jodendom. Beiden worden vermoord in Theresienstadt.