28 ERETS ISRAËL
Den volgenden morgen wordt het kamp opgebroken en we rijden nu wel bijna een halven dag door het breede Jordaan-dal, de vlakte die het tooneel geweest is van David’s krijgsbedrijven tegen de Moabieten en de andere naburige volken. Hier en daar waar water is wordt het land gecultiveerd. Wat zou er van dit uitgestrekte dal veel te maken zijn; nu stroomt eiken dag die groote massa water door den Jordaan ongebruikt weg in de Doode Zee. Nadat we de vlakte verlaten hebben gaan we Oostwaarts door het gebergte, dat rijk is aan veelkleurig gesteente in prachtige verscheidenheid, en waarvan ik, als ’t maar niet zoo zwaar was, heel wat zou hebben willen meenemen.
We komen aan een bron van helder frisch water, die de Mozesbron genoemd wordt, en we bestijgen den berg Nebo, vanwaar we de Doode Zee weer zien, die nu gelijk was aan een groot blauw meer. We kunnen het geheele dal van den Jordaan overzien en het ge-heele land westelijk tot het gebergte van Galilea en den Libanon. Door de fijne, heldere lucht kan men niettegenstaande den grooten afstand alles duidelijk onderscheiden. Hier van den berg Nebo mocht ook Mozes het Beloofde Land overzien, maar hij zelf zou er nooit komen. Hoe tragisch was zijn lot, en welk een grootheid nog in zijn sterven! Is ’t niet alsof hij vooruitgezien heeft, hoe in latere eeuwen om de heilige plaatsen bloed zou worden vergoten ? Hoe zou er gestreden worden