52
poetslappen wordt jaarlijks in de Nederlandsche gevangenissen besteed?
De mannen poetsten, poetsten. Tot het zink helder glom en het zurig rook door het wrijven. Maar daar de kroezen te nauw en te diep zijn om den bodem goed schoon te vegen, bleef in elke kroes een kring blauwsteen en speeksel achter. Doch toen het blinkende vaatwerk „model” op de kastjes was gezet, zag het er „voor het oog” zindelijk uit. Ik wist echter, hoe vies het werkelijk was.
En ik was den bewaker dankbaar, toen hij mij een dag later een nieuwen kroes bracht, omdat de mijne doorgeroest was en lekte en ik heb deze, mijn eigen kroes, als een heiligdom bewaakt en beschermd.
Waarom geen vaatwerk van glad, sterk aardewerk, dat met water en zeep kan gereinigd worden?
Ik heb het later den directeur gevraagd. Die antwoordde, dat men dan bang was voor breken en gebruik bij vechtpartijen.
„Maar de groote Keulsche waterkruik is toch ook van aardewerk en als wapen veel gevaarlijker. Een dergelijke kruik stukgeslagen, geeft scherven, die scherper zijn dan een mes.”
„Om tot die kruik te gaan moet men eenige stappen doen...”
„Ja... maar die stappen zijn snel gedaan.”
„Inderdaad... iets zou er wel te verbeteren zijn en daarom is het niet verkeerd, dat een journalist met een practischen blik ook eens hier komt...”
Ik verzweeg, dat collega dr. Kuyper vóór mij hier had kunnen zijn.
En met méér invloed en macht.
Nadat alles gepoetst is, zitten wij vieren stil en wachten. Het is half acht, denk ik. Waarop wachten wij? Op de komst der verveling, die in de kluis hangt.