19
tenis was toegediend omdat ik____de zelf-censuur te
laat heb ontdekt____
Buiten was het koud, droog weer, een ongewoon kouden dag voor begin October.
„Waarom hebben ze jou hier opgesloten?” vroeg ik aan den langen man.
„Dronkenschap.”
„Je zal ten laatste geen happie ook meer mogen gebruiken,” meende ik.
„Ik maak t’er geen misbruik van. Maar as ’t zoo druilerig is op ’t water, ik ben scheepsleurder zie je, nou dan laat j’m al r’is spatten.”
„Een mensch z’n keelgat is geen vossehol.”
„Daar heb ik je, net zooals je zeit, kameraad, een mensch z’n keelgat is geen vossehol. D’r valt al ’r is een druppie in je keel als de regen op de wei.”
„Zoo is het net.”
„Nou dan, toen ik de vaste wal onder me voeten voel, was ’t nog scheepsplank. Anders, kè-je-’t-hebben, dat je er zeven op heb en je gaat zoo maar stil voor je uit en ze zallen niks over mij merken. Maar anfijn, dien dag dan had ik ’m van twee peuzeltjes krop.”
„Net zoo. Ik ben ook wat je noemt een stille zuiper. Ik ben as een straal en je zal me niets kenne anhebbe,” meende de uitvinder van de zelf-censuur.
„Ik loop, en ik denk laat ik nou gaan en mijnzelf stilletjes naar mijn huis brenge. Komt er een blauwe en valt boven op mijn kop, wier ik vanwege recedie-vazie voor de rechters getrokke en laat ik er nou bij-gelapt zijn voor zes dagen.”
„Ook tweemaal koud?” vroeg de uitvinder, al heele-maal thuis in sfeer en jargon, dank zij ’n ondervinding van zes weken haringvaart en twee weken bedelaar.
„Nee, één veroordeeling sleept maar één koud achter zich achterna.”
„Is dat wettelijk?” vroeg de uitvinder streng justitieel.
De man met de blauwe boezeroen, die tot nu toe