Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



8i

„O zoo!” zei Markens, een klein, mismaakt mannetje, die onder, dicht tegen de trap, bezig was aan ’t vlechten van eierennetjes.

„En d’r zijn d’r honderden, die op straat loopen en geen kot hebben, waar ze in kenne kruipen en geen stuk goed an d’r lijf...” „Nou, die kenne naar ’t Toevlucht gaan...”

„Of naar meneertje!”

„Jelui kletse goed, maar jelui vrete nog beter. Bij meneertje kan je drie dagen slapen en dan mot je maar weer voor ’n week weg. Waarheen, zegge ze niet. En bij ’t Leger maken ze vooveel kompe-lekratse eer je er in bent en daar mot je werken man tegen de klip-pe an.”

„Nou; dan mag je je gelukkig rekenen. Mot je dan te vreten krijgen zonder werken ? Wij motte ’r toch ook op uit. Mijn poöte valle ten minste af van ’t loopen en ’k heb net genoeg om hier de baas te betalen en mijn vrouw twee gulde te sturen voor d’r huur.”

„Hou jij je klep. Jij hebt niet te klagen. Jij hebt pensioen.” „Klaag ik dan ? Welzeker heb ik mijn pensioen. Dat hebben ze mij waarachtig niet geschonke hoor. Daar ben ik voor in doodsgevaar geweest en daar heb ik ’t gal door,” zei de man met de gele, als uit hout gekerfde gelaatstrekken.

„En jij hebt je land en koningin in Indië gediend,” zei Piet.

’t Was schemerig geworden. Buiten begon het te motregenen. De venters en de eetklanten kwamen in ’t donker binnen. Ieder had zijn vaste plaats, zoowel aan de tafeltjes als aan de groote tafel, die ’s middags werd gevormd door eenige kleine tegen elkaar te schuiven.

De lamp werd opgestoken. Het gesprek was gestaakt en allen wachtten op het middagmaal.

„Mot de man ook soep?”

Ik schudde het hoofd ontkennend.

„’k Heb maagpijn,” zeide ik weer.

„Wel man, je zult nog eens van honger sterven, als je niks eet. Kijk die soep is. ’t Is medicijn voor een zieke. Wil ik je dan zoo’n beentje geven?”

Ik schudde mismoedig ’t hoofd.

„’t Zou er toch weer uitkomen.”

„Zal ik dan eens wat wittebroodspap voor je maken... ?”

„Kom, schep op. As de man niet eet, dan eet die niet. ’k Heb trek!” riep een der mannen.

De waardin en vrouw Verbrugge brachten diepe blikken bakken met de bruine boonensoep uit de keuken en zetten ze voor de gasten neer, die dadelijk begonnen te eten.

Er werd evenals de vorige middagen veel en flink gegeten en terwijl ze aten, roemden de mannen voortdurend de soep. Ieder at zooveel hij maar kon. Na de soep werden borden met aardappelen en vet rondgedeeld. Zelfs Piet kreeg genoeg, want toen ik hem mijn bord toeschoof, dat mij, ondanks mijn protest, was voorgezet, bedankte hij en schoof het terug. En toen de vrouwen afnamen, waren er veel borden, waarop wat overgelaten was.

6

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.