Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



75

„Praat er niet van, juffrouw. Daar weet ik je van te vertelle. Peterse z’n zoon is nogal knap van stuk, je zou niet zegge, dat-ie van ’m was. Nou, die had de mier an werke, net as meheer z’n pipa; maar die ging uit, gekleed als een Fransche mosjeu en dan schelde die an bij den rijkdom en zei, dat-ie een werkman was zonder werk en dan gave z’m soms bij kwartjes tegelijk. Kom nou is as ’n schooier gekleed. Dan laten ze je niet eens d’r deur in.”

„Zou de man niks te wassche hebben ?”

„Jawel, z’n Engelsche hempies. Hij heit niet eens een tassie of een koffertje.”

Ik stond op, ging de straat op. Ditmaal ging ik bedelen op de gewone wijze van bedelaars. Ik kocht een paar doosjes lucifers, duwde één doosje wat open, zoodat de koppen te zien kwamen, liep naar de wijken, grenzende aan de Javastraat en bood ruim vier uur aan menschen op straat, aan huisdeuren mijn lucifers te koop aan.

Tweemaal kreeg ik één cent. Éénmaal verkocht ik een doosje en "kreeg daarvoor een twee-en-halve-centstuk. Dit was na vier uur ar-beids mijn geheele ontvangst. Ik spreek van „arbeid’. Welnu, het is een arbeid lucifers te koop aanbieden. Het aanschellen aan de deuren, het lange wachten, de telkens opnieuw herhaalde weigering, het altijd opnieuw weer moeten smeeken, het gedweeë wachten, wanneer toevallig een ander aanschelt, groenteboer, melkboer, visch-boer, bezoekers, die naar den heer des huizes vragen enz. Het is waar, dat de beroeps-bedelaar hier langzamerhand ervaring in heeft gekregen. Dat het hèm veel minder moeite kosten zal dan bij mij ’t geval was. Doch de hardheid van de menschen, die afwijzen en weigeren, blijft dezelfde. En ook ditmaal ontving ik niets van goedgekleede menschen. Het is de kleine burgerstand, die nog iets geeft en die minzamer zich betoont voor den bedelaar, dan de lieden, die een stoffelijk meer gemakkelijk leven leiden.

Het was over drieën, toen ik weer naar mijn logement strompelde. Het was binnen vol en roezemoezig. De meeste gasten waren al thuis en zaten aan de tafeltjes met een kop koffie voor zich.

„O, daar is-ie,” zeide een der venters.

Ze keken allen naar mij. Men had blijkbaar over mij gesproken.

„Is ’t gegaan met ’t vuur?” vroeg een der mannen mij. „’k Heb je gezien. Voor iemand, die hier vreemd in den Haag is, heb je een goeie kijk op de buurten. Want as je ’t van één kant mot hebben, dan mot je het van die kant hebben. Daar zitten ze hoor, die van dat hebben.”

„Nou en voor mijn part kenne al die liplappen bij mekaar in Atjeh blijven. Ik verkoop ’r nooit voor ’n cent.”

„Dat komt, dat die menschen zóó afgeloope worden, datte ze niet meer kenne geven. Ieder gaat maar naar den Indiesman...”

„Nou, en wat hindert het ze dan? Hebben ze het geld er niet voor? Man, ze barsten van d’r duiten. Ze kennen zich in de gouwe tientjes rollen, zooas wij ons in onze 1...zen. As ik ’t zoo had as zij, zou ’k geen mensch van me deur afsture, of hij had ten minste wat.”

„Nou, dan zou je is zien man, hoeveel last ze kregen, ’t Is nou al

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.