68
met al mijn goochemheid nog stom was geweest, ’k Had niet van die andere brief motte zegge. Ik ging daarom naar de ouwe en ik zei: „Mijnheer heit mij vandaag opengemaakt en toen heb ik ’m de witte brief gegeven en hij zei, dat-ie vanavond thuis was en u dan kon afwachte.” Van die rooie brief hield ik mijn moei. En toen vraagt hij : „En waar is de andere brief ?” ’k Zeg, „die heb ik aan mevrouw gegeven.” En hij zegt: „O God, dat heeft hij toch niet gezien ?” ’k Zeg : „dat denk ik niet. Maar ik kan d’r geen eed op doen hoor,” en toen vloekt-ie me uit voor stommerd en de smerigste vloeken. Eerst hieldi ik mijn mond, omdat-ie altijd me royaal betaald had, maar hoe gaat het, ’k had een bom duiten bespaard en ik dacht, ’k heb jou allang niet meer noodig en ’k zette toen ook een bek op en zei: „jou mevrouw De Rijk is een flodder” en toen, zoo klein as-ie is, wou die op mij anvliege; maar hij liet het wel...”
„Nou, ’k had ’m even genomen, as mijn dat overkomme was...,” zei Dries.
„En dach je dan, dat ik mij wat zou laten doen ? Maar hij dee mij niks. Hij zei alleen half huilerig: Dat heb je van je goeddoen. Je mot zulk arm tuig als jelui maar helpe. Beeste mot je goeddoen, maar geen mense...
Toen zeg ik tegen ’m: „Loop jij naar de verd... met je goeddoen, leelijke aap. Heb ik ’r mijn werk niet voor gedaan ? En ’k mot nog een gulden hebben ook voor vandaag...”
„Die krijg je niet,” zeit-ie, „omdat je zoo’n stommeling bent...”
Nou, ’k ging weg, maar ’k heb ’m wel gekregen. Want den volgenden dag ging ik ’m opwachten aan ’t ministerie en vóór dat ik ’m vroeg, had ik ’m. Maar ’k ben ’m toch als klant kwijt...”
Jantje kwam naar mij toe.
„Krijg ik nou schrijfles ?” vroeg hij mij.
Hij kreeg een potlood van mij en een vel papier en ik besloot hem ten minste zijn naam te leeren schrijven, daar ik van plan was spoedig in een ander logement te gaan wonen, om andere ondervindingen op te doen en andere menschen te leeren kennen.
„Hoe heet je ?” vroeg ik.
„Jan Roovers,” zeide hij.
Ik schreef zijn naam op en begon hem te onderrichten. „De voornaamste letter is de o, dat is een'hoepeltje. Onthoud dat dus wel, o is de voornaamste letter. In Roovers heb je twee o’s of twee hoepeltjes. Achter de o komt de v, dat is een hoeptltje, dat van boven open is. Dan krijg je de e, dat is een klein hoepeltje en onderaan een gebogen stokje. Daarachter de r, dat zijn twee stokjes en daar-tusschen hangt van boven de onderkant van ’t hoepeltje. De s is moeilijk. Eerst een klein stokje, ophaal, dan een klein hoepeltje op de punt, dat is de lus en dan een halve hoepel tegen den stok aan, zoo: s...
„Een booggie” verbeterde Jantje, die heel aandachtig toeluisterde.
„Maar nu staat er alleen oovers, en je naam is Roovers, met een R : R, dat is een hoofdletter omdat-ie vooraan je naam staat en zoo ziet