Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



56

geweest bij een adverkaat en toen heeft-ie een beroerte gehad. Toen lei-ie voor pampus op de grond met schuim op zijn lippen en moeder riep : gooi ’m water over zijn lijf en toen stond ’r een ketel water op ’t fornuis te koken en toen gooit de buurvrouw ’t kokende water over zijn lijf en toen verbrandde-ie heelemaal, maar hij kwam toch bij. En toen kwam de meester en die zei, as ze ’m niet verbrand hadden, zou-ie dood zijn geweest, maar van de pijn was-ie in ’t leven gebleven. En toen is mijn vader altijd ziek gebleven en hij most weg bij de adverkaat, want zijn heele arm en zijn hand was verbrand en hij beefde zoo en kon niet meer schrijve. Nou, en toen hebben wij alles verkocht en we zijn aan ’t reizen gegaan...”

De omnibus kwam aanrijden. Ik maakte een beweging om den koetsier te doen stilhouden. Doch deze sloeg geen acht op mijn teeken en reed door.

„Hij wil ons niet meehebben,” zei ik tot Jantje.

„Nee, dat is toch zoo’n kwaje. Maar die nou komt, is een goeie. Willen wij daarop wachten ? Of zalle we maar loopen, dan houdt u uw geld in uw zak.”

„Neen Jantje, maar wij kunnen de bus tegemoet loopen. Ga maar mee. En reizen jelui nou al lang?”

„Ja, al erg lang. Mijn vader schrijft brieven an de rijke menschen en mijn moeder gaat om ’t antwoord en ze werkt meteen in ’t logement en mijn oudste broer is nou barbier. Die is in Indië geweest als kloniaal en toen is-ie afgekeurd, omdat-ie dikke beenen kreeg en hij is goed-af hoor, want nou zijn z’n beenen over en hij krijgt pensioen, honderd vijftig gulden in ’t jaar. En dan mijn andere broer loopt ook met rozen en mijn zussie met garen en band en ik ook met rozen en zoo allemaal. En nou blijven we den winter in den Haag en dan gaan wij naar Amsterdam en naar Bussum en naar Hilversum, waar de rijke menschen op de buitens zijn.”

„Dan krijgt je moeder een heeleboel geld.”

„Nee hoor. Ze is blij, as wij er allemaal komme. Want je hebt zooveel noodig voor ’t logement en eten en kleeren en as ’t regent, verdien je niks. En de menschen koopen niks meer, d’r is geen geld meer onder de menschen. ’s Winters zeggen ze, dat ze geen last van vliegen hebben en ’s zomers zeggen ze, as ’t nou tegen de mugge holp en zoo is ’r altijd wat.”

De tweede omnibus kwam. Deze hield stil. Wij stapten in en terwijl Jantje binnen ging zitten, bleef ik op ’t achterbalkon staan. Twee dames, die binnen zaten, gevoelden zichtbaar angst, dat mijn vieze persoontje ook van het democratische voertuig gebruik zou maken door binnen naast haar te gaan zitten. Een mijnheer op ’t achterbalkon ging zoo ver mogelijk van mij af staan.

Ik bewonder de Hollandsche zindelijkheid. Maar deze zindelijkheid is zeer egoïstisch. Men meent, dat de arme niet noodzakelijk vuil behoeft te zijn. Doch men vergeet, dat door het nauw-behuisd zijn het den arme onmogelijk is behoorlijk voor de wasch te zorgen en dat een handdoek een weelde is voor den arme. In de huizen ont-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.