Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



55

„Voor ’n heelen dag? En dan mot-ie je de adressen nog wijzen? Nee man, dan mot je anders uit je hoek komen.”

„Een kwartje?”

„Allo, neem ’m dan maar mee. ’t Is omdat-ie anders toch maar in huis hangt met die p...stregen.”

Ik betaalde het kwartje, nam mijn plaatje met mijn calligraphie, stak postpapier en potlood bij mij, nam mijn kruk en strompelde met Jantje, die gedwee naast mij liep, het straatje in.

De straat was vettig-nat. Ik gleed voort op ’t glibberige slik en mijn calligraphie dreigde nat te worden.

„Zal ik uw papier dragen en ’t onder mijn hessie houwen ?” vroeg Jantje dadelijk.

„Hier is het. Maar wees er voorzichtig mee. Wij zullen maar het busje naar Scheveningen nemen. Dan is ’t weer misschien opgeklaard en dan ben ik niet zoo moe.”

Jantje keek mij met zijn fletse maar eerlijke oogen verwonderd aan. „Weet u wel, dat dat een dubbeltje kost?”

„Nou jongen, dat zal ik betalen.”

„Ja, maar as u nou eens niet zooveel verdient. En ik kos u nou al een kwartje en nog een dubbeltje voor de bus, dat is zeven stuivers.” „Ik kan ’t eind niet loopen met mijn kruk.”

„Zal ik dan maar loopen ? Dan kunt u mij wachten. Ik kan heel vlug loopen en in een half uur ben ik er...”

„Neen jongelief, ga maar met mij in de bus. En wij zullen eerst wat broodjes koopen voor den honger...”

Het kind keek mij weer verwonderd aan. Hij was niet gewoon vriendelijk toegesproken te worden. En toen ik hem bij een bakker op een paar krentenbroodjes had getracteerd, werd hij heel vertrouwelijk en terwijl wij op den omnibus in den motregen samen wachtten, een droevig groepje, zeide hij :

„Ik zal u maar mijnheer noemen, hè ?”

„Waarom dat, Jantje?”

„Nou, uw bent net as een mijnheer.”

„Hoe dan, Jan ?”

„Wel, dat weet .ik zoo niet, ze zeien het gisteravond ook nog thuis. Mijn moeder zei, dat het jammer was, dat u geen boordje had en een betere hoed en dat u zoo smerig was en u nooit waschte, want dat de kleeren de man maken en dan zou u net een heer zijn...” „Zoo, zei ze dat ?”

Ik ontstelde. Want, indien mijn komediespel ontdekt werd, zou ik mij tusschen de gasten in een niet aangename positie geplaatst zien.

„Ja, en u vloekt nooit en u kan zoo mooi schrijven. Ik wou, dat ik het maar kon.”

„Ken je dan niet schrijven ?”

„Nee, ik niet en mijn broer niet en mijn zussie niet.”

„Waarom hebben jullie dat dan niet geleerd? Je vader kan toch wel schrijven ?”

„Wij reizen altijd en dan kan ik toch niet op school blijven en we motte toch óók wat mee verdienen. Mijn vader is vroeger schrijver

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.