Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



47

in mijn bed rustig en veilig te weten, terwijl die schooier ginds ergens op een stoep ligt...”

Man van principes, weiger een bedelaar niet altijd.

Ga eens buiten uw theorie-boekje.

Het is niet noodig, dat gij daarom den inrichtingen van weldadigheid uw steun onthoudt. Gij kunt het eene doen en behoeft het andere niet te laten.

Want de twee zullen niet altijd, maar ze kunnen toch vaak elkaar aanvullen.

En geloof mij, ik spreek uit een beetje ondervinding: „Wie met bedelen meer verdient, dan wat hij dringend noodig heeft, is een virtuoos in zijn vak. En hij werkt voor zijn kost, al is zijn werk verachtelijk en niet-productief.

En de man, die u ’s avonds laat in de straat wat vraagt, verdient hij niet een kleine belooning, omdat hij u, al is ’t onbewust, er aan herinnert, dat er armoede is, dat er gebrek is, dat er ellende is...

dat er wetten noodig zijn tot regeling, onderzoek en uitroeiing der armoede;

dat gij eerst dan den bedelaar in de straat moogt weigeren, als gij overtuigd er van zijt, het recht tot weigeren te hebben,

„omdat er waarachti'g, goed, en doeltreffend voor hem gezorgd wordt door de gemeenschap, waarvan ook hij lid i s.”

Want de armenzorg is nog steeds gebrekkig. Ik zelf heb dat op ’t eigen lichaam ondervonden. De tehuizen van den arme, ook van den man, die een kwartje per nacht betaalt, zijn niet alleen onvoldoende, ze zijn naar verhouding duurder dan de groote hotels.

Toen ik in ’t logementje aankwam, was ’t leeg in de kamer. Allen waren naar bed.

„Wil je een koppie koffie, voor je slapen gaat, mannetje?” vroeg de waardin, toen ik den waard een kwartje had gegeven — één dubbeltje en vijftien losse centen — om het te doen voorkomen, alsof :t geld bijeengebedeld was.

„Tanke schön,” mompelde ik.

„Goeien nacht dan, stumper,” zei ze meewarig mij naziend, toen ik de trap op klauterde.

Boven op ’t zoldertje was ’t stil. Alleen ’t oude vrouwtje lag wakker in bed en sprak als naar gewoonte hardop in zich zelve:

„O, daar is de man weer. Die is ook laat. Ja, wat zal-ie doen ? Hij mot wel. Nou trekt-ie zijn schoenen uit. Hij bekijkt ze. Hij is van onder nog knap gekleed ook. Dat hèt-ie ook van de krijg. Hij schooit toch nog wat bij mekaar. Je zou ’t niet zeggen, as je ’m zoo ziet. Ach God, ach God, verlos mij uit m’n lijen. Laten ze me morgen toch dood op mijn bed vinden. Ach God, ach God...”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.