Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



3»

houd, dat je aan je schoenen te betalen hebt onder ons menschen, ’ zei de venter met ’t grijzend haar, die ’s morgens over ’t water in zijn heup had geklaagd. „Hier heb ik nou een paar schoenen an, die zal ik met {kerstmis net een jaar hebben. En die heb ik nou net vijfmaal laten halve-zolen. Van hakken heb ik minder last zie je, omdat ik daar zoolbeslag op laat slaan. Maar onder je zolen kan je dat niet velen, omdat je zoo gauw uitglijdt.”

Hij trok een schoen uit, toonde hem aan den besteller.

„Dat zijn beste trappertjes geweest, hoor. Ze hebben mij drie zeventien gekost. Maar geen naadje nog in ’t leer en ik doe ’r wat mee.

„Ja, je kan het er mee treffen. Schoenen is een zaak van geluk. Want kijk nou deze schoenen is van mij. Dat zijn eigenlijk geen schoenen, dat zijn petientjes. Die heb ik gekregen van mijnheer Vorstema. Nou, als die ze weggeeft, zijn ze nog zoo goed als nieuw. Daar heeft-ie bepaald tien gulden voor betaald, want hij heeft ze hoor, van dat.” Hij maakte met zijn vingers de beweging van geld tellen.

„Maar ’k had ze nog geen maand an of het bovenleer was al aan ’t barsten, ’k Heb ze onder de traan gezet, maar ’t geeft niks.”

„Dat zal wel uitkomme. Jij hebt zukke zweetpoote.”

„Dat lieg je, smerig wijf.”

„En ik zeg je, dat je ze hebt. Als-ie ’s avonds op de kamer ligt, verpest-ie de heele kamer.”

„Hou toch je mond, dweil. Zorg voor je eigen vieze............

Ik kan niet herhalen, wat ze tot elkaar zeiden. Doch zij verweten elkaar de meest intieme bijzonderheden. Onderwijl trokken ook een paar andere gasten de schoenen uit en begonnen daarover te spreken, ze aanprijzend of er zich over beklagend.

„Toon, zullen wij eens een pandoertje maken?” vroeg een der mannen aan een venter, die zijn zwart kistje met manufacturen vóór zich geopend had en de knoopjes, die als monster voor aan de doosjes waren bevestigd, er afhaalde en ze op een afzonderlijk kaartje naaide, zoo één kaartje van twaalf winnend op het dozijn doosjes, „’k Heb geen lust, Dirk. ’k Heb geen lust.”

„Kom, je mot het hoofd niet laten hangen. Altijd moed houwen.' „Dat kan jij wel makkelijk zeggen. I k heb geen wijf, dat mee kan verdienen. Mijn wijf leit ziek te Amsterdam en ik kan d’r niet tegenop werken. Ik kan ’t niet meer hoor. ’k Heb om naar den Haag te komme gisteren een deken van mijn eigen bed verkocht. Strakkies als ’t koud wordt, zal ’k wel verrekken van de kou. Maar ’k dacht, ’t gaat niet in Amsterdam, laat ’k ’t nog eens in den Haag probeeren. ’t Loopt tegen Sinterklaas, de menschen zijn wat gulgeefscher, allo nog maar is gewaagd. Maar man, ’t is niet te doen. Ze trappen je tegenwoordig van d’r deuren af. En waar je komt, dat beroerde bordje van Armenzorg, ’k Wou, dat ze de stuipen kregen met d’r Armenzorg. „Mannetje, we geefe niet an de deur.” Stik, denk ik, met je mannetje. Kan ik vreten van je mannetje? ’k Ben geen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.