Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



36

„Nou, en als je mij nou laat begaan, dan zal ik je toch een hond braaien, dat je zweert ’t is konijn. Je kent die ouwe Siewers toch wel. Toen het verleje winter in Amsterdam zoo was, dat wij met mekaar van den honger verr...kten, mepte ik ’s middags een hond. En ik ’m gestroopt en schoongemaakt en ’m te braaien gezet. Nou, wij hebben er met z’n drieën een maal aan gehad, een fijn maal. En de achterpoot en een stuk van de rug bewaarde ik. Toen komt ’s avonds die ouwe Siewers thuis, en zie je, wij waren gesjochte, maar die wasse heelemaal gesjochte. Hij had met zijn longen te sukkelen en in geen vier maanden werk. En zijn dochter, die van d’r man af was, of d’r man was ’t nog niet eens, lag met een paar zakken boven op d’r in de kraam. Siewers komt bij mij oploopen en zeit: „Buur, geef me hulp of ik ga me verdoen.” En hij keek mij net an alsof-ie de dood van Rolla was. Nou, toen zeg ik tegen ’m : „Hier heb je nou voor jou en voor je dochter een braaitje. Maar praat er niet over.” Of-ie in zijn sas was. Hij ging ’r mee naar boven en ie kwam ’s avonds nog terug om te vragen of ’r nog wat was, omdat z’n dochter ’t zoo lekker vond. Nou, d’r was niet meer. ’t Was schoon op. Ik zeg tegen ’m : „Weet je nou wel, wat je gevreten hebt?” „Waarachtig,” zeit-ie, „zou ik dat nou niet weten?” „Nou zeg, wat dan?” „Wel,” zeit-ie, „konijn.” „Stik met je konijn,” zeg ik, „roep jij maar Fikkie, dan komt-ie misschien terug.” Nou, eerst zet-ie ’n beroerd gezicht. Maar toen.zeit-ie : „Nou en ik zeg je, dat het lekker was. We hadde in twee maand geen vleesch gegeten. Maar ik zeg je, dat het lekker was.”

„Nou, toen was-ie ’r ook overheen en toen hebben we die winter wat vleesch in de pot gehad. Honden en katten. Heb je wel eens een kat gebraajen ?”

„Nee, wie braait er nou een kat?”

„Wie ’r een kat braait? Dat zalle ze jou nou net an je kokkerd hangpn. Maar daar is nou een hond niks bij. Ik wil ’t wel weten, ik vind een kat lekkerder dan een konijn. Een konijn is net als een rot. Als-ie ’n wond heit, geneest-ie niet. Een konijn is een vies dier, als je van vies spreekt. Maar ’n kat is een echt fijn beessie. Als de juffrouw mijn der pot is wil leenen...”

„Een pot op je harsens, vuile armoedzaaier. Denk je, dat ik mijn potten voor jou smurrie geef? ’k Heb al moeite genoeg om jelui met je vuiligheid uit me keuken te houwe.”

De schotels waren leeg. Piet schraapte met den onderkant van zijn vork zijn schotels leeg en likte dan de vork af.

„Lust er nog iemand ?” vroeg de oude vrouw met den grooten bak rondgaande. Jij nog Jantje. Niet? ’t Is lekker vet. Niet? Jij Stompie Jij Dirk? Vrouw Gesel nog ? Antje... ?”

Zij ging de tafels alle langs. Niemand lustte meer.

„Ik nog een klein happie...” zei Piet.

De oude vrouw ging reeds met den lepel in den pot. Maar uit t voorkamertje ratelde de stem van de waardin.

„Geef dat individu toch nie tmeer. Die kerel heeft geen maag, dat ’s een vullisvat...”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.