Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



op te treden. Hoeveel haalt een venter op, die met potlood en postpapier en enveloppen een ganschen dag langs de huizen bedelt? Wij kennen dit soort bedelaars. Het zijn. meest verloopen lieden, menschen, die, eens in goeden doen geweest, door drank, degeneratie of zwakken wil naar onderen zijn gestooten. Zij hebben vaak nog iets in hun voorkomen, dat den vroegeren heer kenmerkt, ze spreken ’t Hollandsch zuiver, weten wèl hun woord te doen. Als zij aan ons huis aanschellen, op ’t oogenblik dat wij de deur uitgaan of binnenkomen, gebeurt het wel, dat wij hun wat geven. Maar meestal geven wij hun niets, vertrouwend op den buurman, die ’t wel zal doen of ons zelf sussend met de overtuiging, dat er zeker wel wat aan zal mankeeren, dat zoo’n man tot bedelen is gekomen.

Ik ging op mijn beurt de warme, bedompte gelagkamer uit, liep door het straatje, strompelde naar een wijk, waar de huizen mij deftig voorkwamen.

Ik schelde aan aan ’t eerste huis, wachtte een oogenblik.

Boven ging een raam open.

„Niet noodig,” riep een dienstmeisje kort en riggelde meteen het raam weer knersend neer.

Ik schelde bij de tweede woning aan.

Men deed mij niet eens open, liet mij staan.

De derde woning.

Een kort tikken aan de ruit en een nijdig gezicht van een juffrouw, die ’t hoofd schudt.

De vierde woning.

Het dienstmeisje doet het tochtraampje op een kier open. „Wij geven niet aan de deur.”

’t Tochtdeurtje gaat weer dicht.

Zoo ben ik dien dag aan honderd woningen geweest. Ik had toen, het was tegen drie uur ’s namiddags, na een onverdroten aanschellen van ’s morgens tien uur, vijf enveloppen en vijf vellen papier verkocht voor vijf cent, waarop een winst van twee cent zat.

Men wees mij overal af. De weigering was gewoonlijk hard, norsch, bits, nijdig.

De menschen, die voor de ramen aan de benedenhuizen zaten, keerden zich af, traden van ’t raam terug om mij niet langer te zien.

Tweemaal gebeurde het, dat ik zag hoe bejaarde vrouwen angstig zich verborgen achter een linnenkast of buffet, om niet van buiten door mij gezien te worden.

Er was in die honderd huizen van gegoede families niet één mensch, die mij vroeg of ik een ouden hoed wilde hebben, een betere jas, een paar aigelegde schoenen.

Toen het twaalf-uurtje aanbrak, zag ik, naar binnen kijkende, de families om den disch, met de glimmering van witte bordjes en t prikkelend prisma-glanzen van kristallen kaasstolpen en het theeblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.