Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



19

weer op weg. Thans strompelde ik eerst door de nieuw aangelegde wijken. Metselaars van een in aanbouw zijnd huis riepen mij na.

„Dat is de dief, die uit Amsterdam gevlucht is. Daar heb je hem nou,” riep er een.

„Hou je sm...l. Al was ’t zoo, wat gaat het jou dan aan. Laat dien armen man met rust. Weet jij wat jou te wachten staat!” vermaande luid een opperman van een steiger hooger.

Ik liep ongehinderd verder.

Een heer, die een huis wilde binnengaan, keek mij aan. ’k Zag in zijn oogen meêwaren. Hij gaf mij één cent uit zijn spoor-zakje. ’k Bedankte hem. Hij wendde ’t hoofd aangedaan af en schelde aan.

’k Sleepte mij voort, ’k Was werkelijk doodmoe. En toch was ik gedwongen om den weg naar het huis, waar ’k mijn diner zou kunnen gebruiken en mijn journaal schrijven, af te leggen hinkend met mijn kruk. Mij dunkt, ik maakte een zeer droevige vertooning. Op een der deftige grachten voelde ik mij te moede en ging op een stoep voor een huis zitten, de kruk naast mij. Het was schemerdonker en de gasgloeilichtlantarens werden opgestoken. Equipages reden mij voorbij, fietsers, een automobiel. Deftige lieden, die naar huis gingen, zagen mij, arme, ingedoken op de stoep zitten. Niemand, die zich mijner aantrok. Dames, die te dicht langs mij gingen, weken, mij bemerkend, schichtig een stapje terzijde.

Een troep jongens kwam van school. Het waren kinderen van negen tot elf jaar, kinderen uit den deftigen stand.

Zoodra zij mij zagen zitten, begonnen zij mij uit te jouwen en te sarren. Eén, een dikke blozende knaap, schreeuwde: „Hé, hé, van de stoep af! Van de stoep af!” met het doel, den bewoner van t huis op mij opmerkzaam te maken.

Toen zij merkten, dat hun gesar mij niet uit mijn geveinsde apathie opwekte, gingen zij heen. Doch eenige oogenblikken later kwam plotseling een der jongens weer terug, schreeuwde mij dicht bij ’t oor een scheldwoord toe, zoodat ik plots opschrikte. De jongen was al weder weggeloopen vóór ’k mij kon oprichten en liep gillend en lachend met zijn kornuiten weg.

Er moet iets in de opvoeding dezer kinderen ontbreken, dat zij tot zoo iets in staat zijn. De kinderen der armenscholen hadden medelijden. De weldoorvoede jongens van den deftigen stand meenden met den armen zwerver een pretje te kunnen maken. Hun ontbreekt het b e s e f van ’t ongeluk arm te zijn. Weelde verfijnt, maar verkilt tevens.

Ik bleef zitten en nu gebeurde er in mij iets heel vreemds. Ik voelde mij een oogenblik werkelijk als een verschopte, moede bedelaar, neergezonken op de stoep van een rijk huis. En ik voelde de wereld die langs mij ging als iets ontzettend wreeds en gemeens.

En ook voelde ik, dat deze toestand het begin moet zijn van indolentie, idiotisme, of misdaad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.