6
„Ja, snauw maar,” kreunde de vrouwestem zachter. „Snauw maar. Een arm mensch wordt altijd afgesnauwd. Ach God, ach God...”
Zij fluisterde nu klagend zachtjes in zich zelve.
Ik had mijn jas uitgedaan en de vijf centen, die ik gekregen had, rammelden in het zakje. Toen ik mij ontkleed had, ging ik te bed. Het bed rook naar bleekpoeder. Ik kon niet slapen. Het was benauwd op het zoldertje, waar een tiental menschen sliepen. De vrouw in het bed naast mij bleef zuchten en kreunen en dicht bij mij droomt een man hardop. In zijn droom zucht hij de meest weerzinwekkende vloeken uit.
Later op den avond wordt het wat stiller, ’k Hoor nu alleen het zware ademhalen der slapers en het gesnurk van den man achter. Zoo lig ik te dommelen. Het rosse licht van de lamp onder de koekoek dicht bij mij verhindert mij den slaap te vatten.
Plotseling hoor ik de trappen weer kraken. Er komen twee jonge mannen boven. Zij kleeden zich uit, spreken op gedempten toon.
„Hoe laat is het Nelis?”
„Half drie.”
„Nou, dan nog net een maffie. En om half vijf weg. ’k Mot nog een ènd weg zijn voor morgenmiddag...”
Ze fluisteren nu zoo zacht, dat ik maar enkele woorden versta.
„Hou je sm...l toch midden in den nacht, ’t Is een schandaal,”'1) roept een der mede ontwaakte slapers.
De twee zwijgen, stappen in bed. Het wordt weer stil. Ik val in een lichten sluimer, maar ontwaak door het kraken van de vloer-planken. Daar ik mijn bril heb opgehouden, kan ik de oogleden op een kier openen. Ik zie een man voorzichtig op mijn bed toekomen. Ik beweeg mij niet, adem rustig en zwaar als een slapende. Hij schuift het gordijntje voor mijn bed wat terzijde, blijft een oogenblik naar mij schouwen. Daarna gaat hij zachtjes terug, gaat met de hand langs mijn jas, die over den stoel naast mijn bed hangt, voelt in de zakken, kijkt daarna nog eens schuw naar mij, sluipt weg naar achter in den schemer.
Mijn hart bonst, ik blijf wakker liggen, onrustig en warm, hoorend naar ’t snurken, het ronken, en het kreunen van de in zich zelve klagende vrouw, links van mijn bed.
Heel laat moet ik ingeslapen zijn.
1
Alleen daar -waar ’t strikt noodig is, zullen vloeken hier herhaald -worden. In de ▼eertien dagen, die ik in slaapsteden enz. doorbracht, hoorde ik schier geen gesprek, geen vermaning, geen bewering, zonder toevoeging van de meest hinderlijke vloeken.