Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



3

heen. Alles is er donker. Achter is een hofje en in één der huisjes brandt licht. Men geeft geen antwoord op mijn kloppen, noch op dat van mijn begeleider.

Maar uit een trapholte komt in den schemer de vale gedaante van een vrouw en in ’t licht, dat valt door de reten van de luiken van ’t binnen-in helle huisje, zie ik haar gezicht. Zij is mager, heeft rood-omrande oogen. Het smalle gelaat schemert gelig tusschen de zwarte lijst van den als kaper geknoopten zwart-wollen omslagdoek.

„Kunt u ook zeggen, waar hier een slaapstee is?”

,,U meent bij meneertje? Daar wordt gesloten om acht uur. Vóór acht moet alles binnen zijn. Is ’t voor die stumper, mijnheer? Zoo is het mijnheer, de een is gelukkig als-ie maar een onderdak heeft en een ander, die zijn huis en vrouw heeft, bezondigt zich. (Zij begint huilerig te spreken), ’k Ben zoo ongerust, mijnheer. Mijn man is van avond niet thuis gekomen. En o Jezus, als-ie zich nou maar niet in ’t water verdaan heeft. Hij heeft zich al ’ris opgehangen, maar toen hebben mijn zoontje en ik hem afgesnejen. En o, als-ie dood is, blijf ik met vijf kinderen zonder brood zitten. (Weenend) O God, dan ga ik mij ook verdoen. Hij verdient zes gulden in de week in een vast „possie” en nou gaat-ie zich verdoen......

Ik sukkel voort, ’t gangetje weer uit. De vrouw blijft schreiend aan den ingang staan. „O God, mijn kinderen mijnheer, mijn kinderen.”

Zij laat zich troosten, wijst ons een straatje aan, waar verscheidene slaapsteden naast elkaar zijn. Ik strompel er heen, gevolgd door mijn begeleider. In een verlicht kroegje hoor ik ’t bonsen van zwaar-dansende voeten en het knarserig dreinen van een orchestrion.

Mijn begeleider klopt aan. De deur rammelt met een ruk open. Een dikke, taaie lucht van koffie en jenever slaat ons tegen. In den wazigen goudschemer van een hoog gehangen petroleumlamp deinen vaag de lijnen van bonkerige ruggen. Een vloek ratelt op ons toe. Half in de deurspleet staat een dikke vrouw met den hals nauw bedekt door het glibberig paars van ’t jak.

„Kan deze man hier slapen, juffrouw?”

Haar blik glijdt snel langs mijn gelaat, mijn jas, mijn broek, mijn schoenen.

„Alles vol vanavond,” zegt ze.

En meteen rinkelt ze de deur dicht, dat de tocht koel langs mij heen waait.

Wij stonden even verlegen in ’t half-donkere straatje. Maar mijn begeleider liep verder, klopte aan de deur van een ander onderhuis, dat binnen donker was en alleen boven de deur lichter door een petroleumlampje half in het tuimelraam, zoodat naar buiten en naar binnen wat traag licht straalde.

De deur werd naar binnen kalm opengetrokken. Een zwaargebouwd man, grooter nog lijkend in de nauwe beklemming van ’t schemerlichte gangetje achter de deur, keek op ons neer. Een wasem van benauwde binnenhuis-lucht, vettig-warm, zwoel-broeierig huifde over ons heen. Ik rook de armoede.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.