Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



130

Jezus had gehoord. Na het avondmaal werd weder gebeden en toen zat men weer een poosje stil.

Tegen half tien opende de directeur twee deuren en wij gingen naar een groote zaal, verlicht door een gasgloeilicht. De grond was besprenkeld en het rook naar carbol.

Het was koud in de zaal, hoewel een calorifère in ’t midden stond te branden. Er stonden een veertigtal (voor zoover ik het mij herinner) ijzeren veldbedden. Mij werd een veldbed in den hoek aangewezen. Deze veldbedden bestonden uit een langwerpig raam van ijzer op vier lange pootjes, waartussehen een stuk grof linnen gespannen was, dat met ijzeren ringen aan de spanten was bevestigd. Een klein hoofdkussen en een grof linnen ter bedekking waren het geheele toebehooren.

Mijn kussentje was vies, zwart, onzindelijk. De man naast mij legde zijn rooden zakdoek op zijn kussentje en ik volgde dit vernuftige voorbeeld, door mijn halsdoek op mijn kussentje te leggen.

Ik ontkleedde mij gedeeltelijk. Er was echter geen stoel om op te zitten, noch om de bovenkleederen neer te leggen en ik volgde weer ’t voorbeeld van mijn buurman, die zijn jas op zijn zeildoek-d«k legde.

Na tien minuten kwam de directeur binnen, liet nog eens den blik over de mannen gaan, die op hun veldbedden lagen uitgestrekt.

„Goeden nacht mannen,” zeide hij, het licht laag draaiend.

Een gemurmel tot antwoord.

Ik kon niet slapen. Het was koud en het bed was slecht. Waarschijnlijk was ik verwend door de bedden in de kwartjes-logementen, die tegenover dit bed waarlijk koninklijke slaapplaatsen waren. Maar ik was toch niet de eenige. Want telkens hoorde ik het rinkelen van de ijzeren ringen, als de mannen op de andere bedden zich omkeerden en ik dacht met medelijden aan den armen, ouden man, die in de eetzaal reeds zoo gehuiverd had.

Den ganschen nacht lag ik wakker en als ik indruilde, werd ik weer gewekt door het gerinkel der bedringen.

Tegen half vijf hoorde ik opeens mijn naam, mijn valschen naam roepen.

„Present!” riep ik.

„Komt u eens hier,” zei de directeur. „Kleed je maar kalm aan. Er is hier een agent, die uw papieren komt inzien.”

Ik was niet ontsteld, juichte in mijn hart dit avontuur toe, dat mij een goede gelegenheid aanbood om de houding van de Haag-sche politie tegenover een vreemdeling zonder middel van bestaan te controleeren.

Ik stond op, liep op mijn kruk de slaapzaal door en kwam in de gang. De directeur was reeds gekleed bij de hand. Enkele mannen waren zich aan ’t wasschen.

„Wees maar niet ongerust,” zei de directeur, „drink maar eerst rustig een kop koffie en eet een boterham, daar hebben alle gasten hier recht op en ga dan maar met dezen mijnheer mede.” En hij wees op een agent in uniform, die ook heel gemoedelijk zei: „Haast je maar niet, drink je koffie maar op. En heb je papieren?”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.