Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



127

Het dienstmeisje sloeg de deur dadelijk dicht, zonder iets te zeggen.

„Zie je wel, ze geven je ’t niet. Dat wist ik wel. Maar ’t is er uit, nou ben ’k weer veel lekkerder, ’k Wou maar, dat ’k naar huis kon.”

„Nou, hoeveel heb je nog noodig?”

„Twaalf stuivers mot ’k hebben. En ik heb zeven stuivers en drie centen.”

„Dan zal ik je de rest geven en as je dan een goeien dag heb, mot je ’t me teruggeven.”

Zijn oogen loensden. Ik zag, dat hij vast van plan was zich mij niet meer te laten zien. Maar van het kind, dat zijn dun jasje droeg op een vuilen lap en daaronder het naakte, verwaarloosde lichaam, levende in ’t milieu, dat zijn paar woorden mij volkomen geschilderd hadden, verwachtte ik niets anders. Ik gaf hem het geld en liet hem zijns weegs gaan en slenterde weer terug door de winkelstraten. Ik was te moe om nog veel op te merken. Doch dicht bij een kiosk zag ik een dame van middelbaren leeftijd en een officier van den-zëlfden leeftijd, die naar mij keken. De dame zei wat tot den officier, die daarna naar de klok op de kiosk keek, en toen ik voorbij hem liep, zijn hand in een witten handschoen achter zijn rug hield en deze hand op en neer bewoog.

„Neem dan,” zei hij kort.

Ik merkte nu, dat hij mij bedoelde en nam het dubbeltje aan, dat mij zoo tersluiks, als ware het iets ongeoorloofds, werd toegestopt.

Zoover hebben de menschen, die de liefdadigheid meenen geheel te moeten reglementeeren, het gebracht. Goedhartige menschen „schamen” zich om een arm mensch op straat wat te geven. Dat is „te koop loopen met zijn goedhartigheid”, dat is „aanstellerij”, dat is „’t in de hand werken van de bedelarij”.

Maar vergeten wordt, dat men een der beste en schoonste men-schelijke eigenschappen, het toegeven aan de ingeving van het hart zoo doodt. Dat men van een warm, echt gevoel maakt de automatische verrichting van het koel wegzenden van een vaste som aan een instelling.

Ik zeg u, dat ik levenslang dezen officier en zijn hooggeschatte echtgenoote niet zal vergeten. Ik zie nog die witgehandschoende hand voor mij, zooals zij wenkend op den rug mij met zulk een welsprekend gebaar riep.

Ik had dien dag wellicht vier duizend menschen ontmoet, die in staat waren geweest mij iets te geven. Doch ik had geloopen als in een woestijn. Een hond tusschen honden ondervindt van zijns gelijken dezelfde behandeling. Dit echtpaar was het eerste, dat mij bewees, dat ik tusschen voelende mede-menschen liep — ik, arm, gebrekkig, ^ mensch, door de piassen op mijn borst aantoonend, dat ik ten minste mijn best deed om iets te verkoopen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.