Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



93

„Een flessie bier voor mijn en een glaasie bier voor me broertje!” bestelde ’r een.

„Geen herrie, anders ga je meteen er maar weer uit...”

„En nog één klare,” schreeuwde een der lange kerels.

Zij namen het fleschje bier, zetten den hals van de flesch aan den mond en dronken een paar slokken. Doch de één was te dronken en hield, toen hij de flesch van den mond bracht, den hals naar beneden, zoodat het bier langs zijn broek liep.

„Breng ’m naar boven, je broer; mot je ’m nog voeren!” zei de waardin.

„As ik ’m voeren wil, gaat dat niemand an. ’k Betaal ’r toch voor. Wij hebben de centen. We hoeve d’r geen vrouw en kinderen van te onderhouwe.”

„Geef mijn dan maar wat, als je te veel centen hebt.”

„Geven ? Ik geef geen rooie cent. Wie geeft er mijn wat ? ’k Mot ’r ook hard voor werken.”

De andere dronk onderwijl bier en jenever door elkaar en zwabberde het gore, bleeke hoofd lusteloos en ellendig heen en weer.

„Breng ’m naar bed.”

„’k Wil nog niet naar mijn nest. We binnen gistermiddag om vier uur aan de gang gegaan en wij hebben doorgelold tot nou en wij. motte ’r nog meer van hebben. Morgen verdraai ik ’t ook. Ik ga niet aan de gang. ’k Ben een vrije jongen hoor. Wij zijne vrije jongens. De heele week ben je een loonslaaf, licht dat je d’r is eens je lol van neemt. Als je geen centen heb, geen lol — en as je wel centen heb, dan wel lol. Kom, schele hond, speel is wat op je harmonica...”

De harmonica-speler gaf een vloek en een scheldwoord terug. Een van ’t beschonken tweetal wilde op hem toewaggelen, maar de harmonica-speler nam een broodmes van een tafeltje.

„As je nou op wil komme, vooruit dan. Ik ben voor geen honderd uitgedroogde borstelmakers bang. Gemeene kwajongen. Kom op...”

De baas kwam tusschenbeide.

„Hoor is, laten wij nou gemoedelijke jongens onder mekaar blijve. Hein is een fatsoendelijke jongen en jelui zijn fatsoendelijke jongens.

„Doch je, dat ik die schele beroerling niet stond, omdat-ie dat mes in zijn poote heeft? Wie heeft lèf? Ik heb lèf. Laten ze maar opkomme... ”

„Dat weten we nou allemaal wel, maar jij hèt wat op en hij hèt wat op...”

„Dat lieg je. ’k Ben zoo nuchter as een pasgeboren kind.”

De baas drong de twee borstelmakers naar ’t gangetje. Zij bolderden de trap op, boven hoorde ik vloeken, stommelen, daarna een slag, die door ’t huisje dreunde. Toen was ’t stil.

De baas kwam weer naar beneden.

„Is ’r wat gebeurd ?”

„Nou, hij is op ’n bed gevallen en ’t bed viel in mekaar en hij met z’n harsens op de grond, maar nou is ’t alweer all right. Laat ’m z’n-roes maar uitslapen. Vanavond is-ie weer goed.”

„Die verd...de drank!” zuchtte de waardin. „O, as mijn man an

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.