169
Mijn vrouwtje wordt dat feeksje toch gewis...
Stil — ginds — daar is geritsel in de struiken,
Hier houd ik mij verborgen tot zij komt.
SCHOPPENJONKVROUW
Als hij mij nu maar vindt, ik vrees ik heb,
Hem ’t zoeken al te zwaar gemaakt en zoo,
Hij mij niet vindt en vindt hij wel een ander,
Dan heb ’k mijzelf te goed verstopt en kan,
Mijzelv’ als een verloren jonkvrouw achten,
De mannen zijn als vogels zeer voorzichtig,
Maar toch, met goede knippen vangt men ze.
SCHOPPENJONKHEER
(Hij sluipt zachtjes op haar aan en houdt haar de handen voor de oogen)
Daar is het kleine vogeltje gevangen,
En ’t zij niet vrij, voor dat het raadt door wien 1
SCHOPPENJONKVROUW
O ’k weet al wie mij plaagt, ik ken die stem,
’t Is Ruitenjonkheer, moedgen, lieven vriend.
SCHOPPENJONKHEER
Neen 1
SCHOPPENJONKVROUW Dan Klavrenjonker, kloek en geestig.
SCHOPPENJONKHEER
Neen !
SCHOPPENJONKVROUW Dan is het zeker Hartenjonkheer die,