168
Als ’t sloofje thuis, goed om het maal te koken,
Te zorgen voor mijnheers jabot en lubben,
Net goed de kinders groot te brengen,
Zijn nukken te verdragen, booze buien Af te wachten, thuis een brommerige man,
Doch buiten met hun liefje Don Juan?
RUITENJONKHEER
Maar kind, waar deed gij die ervaring op?
RUITENJONKVROUW
Ik heb een moeder, en ik ben ook tanten,
Dan liefste weet men spoedig al van wanten.
RUITENJONKER
Als andre mannen ook zoo bokkig zijn,
Ik hartsvriendin, ik heb uitzondering,
Kom, geef mij nog een kus op mijnen mond,
En zij ’k ooit ruw, herinner mij dees stond.
RUITENJONKVROUW (hem kussend)
’t Smaakt zoet — en daarom zal ’k het mij herinnren, Nu, goeden nacht, en blijv’ herinnring zoet.
(beiden af)
Achtste Tooneel
Schoppenjonkheer. Schoppenjonkvrouw.
SCHOPPENJONKHEER
Hier heeft dat bij de handje zich verstopt,
Dat’s tweemaal op één avond, dat 'k haar mis,
Al ben ik nu als minnaar ook gefopt,