49
ons bij Duitschland aan te sluiten. De tijd van de kleine natiën is voorbij. Wij zijn een dwerg met een waterhoofd, koloniën genaamd.”
„Maar wij hebben een grootsch verleden gehad.” „Onzin. Wat is ons verleden tegenover het verleden van de Assyriërs, de Chaldeeuwen, de Egyptenaars. Die encyclopaedie die u daar heeft is het kort begrip van de menschelijke waanwijsheid en onnoozel-heid. U ziet hier die boeken. Die ziet u, niet waar? U ziet ze goed. Kijk nu mijn hoofd aan. Ik heb mijn leven besteed om ze ernstig te bestudeeren. Weet u wat het resultaat is? Dat ik veel dommer ben, dan toen ik begon te studeeren. Wij weten niet, wij hebben nooit geweten en wij zullen nooit weten, zoo-als Dubois Reymond zei.”
„Dat zij Socrates ook zoo ongeveer,” meende Hans. Het mannetje stond opeens op. Het was Hans nu alsof een muis op hem zou toespringen.
„Kent u Grieksch, jongmensch?”
„Nee, mijnheer.”
„Heeft u Plato gelezen?”
„Nee, mijnheer.”
„Met welk recht neemt u dan den naam Socrates in den mond? Ik ken Grieksch. Ik ken Plato. Welnu, ik zeg u, dat er geen pedanter kwast, geen grooter ijdeltuit, geen zielloozer leeghoofd is geweest, dan Socrates. En nu geef ik u te raden, waarom ik dat zeg ?” Opeens kwam het in Hans op om kwajongensachtig te doen. En vlegelachtig zei hij, meteen denkend aan spek in een muizenval:
„Omdat ie met spek schoot.”
„Schoot-ie met spek?”
4
MOMBAKKES