i5
boek vragen, maar zij hield de vraag telkens weer in, uit eerbied voor zijn aandacht. Etil was zij opgestaan, had geruischloos thee gezet, de kop thee van het Empire stel naast hem geplaatst, zoo zacht, alsof zij een sluimerende zieke had genaderd.
Om elf uur was zij moede geworden. Want zij had de gewoonte al om half elf te gaan slapen. Maar ziende, dat hij nog altoos ingespannen las, had zij zich bedwongen en nu, tegenover hem zittend, het handwerk in haar schoot, was zij maar stil naar hem blijven kijken met liefde stralend uit haar groote, groene oogen. Zou hij zich niet te veel vermoeien ? Eischte hij niet te veel van zijn oogen ? Hij was in alles zoo overdreven, kende voor zichzelf geen rem. Zoo sterk was haar jongen, zoo onmatig sterk. Zij zag hoe hij bladzijde na bladzijde omsloeg. Zij zag aan kleine spiertrekkingen van mond en wangen, hoe hij meeleefde in het boek. Zij zag hoe hij soms de vuist balde, dan weer de wenkbrauwen fronste, het voorhoofd in rimpels trok. Vreemd, dat gelaat van haar jongen; zij kende het nu al zoo lang en zoo door en door en toch telkens was het, alsof- het weer een ander gezicht was, zag zij hem als een ander wezen. Zij kon aan zijn gelaat zien, wat hij las. Nu weer was het kalm, effen, met meewaren. Dan weer opeens heftig, verwrongen, bijna pijnlijk. En daarna weer verheven, heilig, alsof hij in trance verkeerde. Wel ging er veel in hem om. Wat kon hij in enkele oogenblikken in gedachte veel beleven. Haar jongen was een genie. Hij zou zeker een groot man worden. Zij was wel met dit kind gelukkig. O ja, Suze, haar dochtertje had zij ook lief. Maar zoo geheel anders. Zoo gewoon,