omvaamt met zijn armen, de punten in zijn borst drukt en zoo den weg vrijmaakt voor de strijders achter hem. Ja moeder, ik ben als held geboren en ik moet heldhaftig zijn. Ik kan niet anders dan heldendaden bedrijven.
Ik wou, dat het maar oorlog was. Deze negentiende eeuw is zoo nuchter, zoo mak, zoo dor. Nergens is gelegenheid om heldendaden te doen ....
Naar Indië? Naar Atjeh? Nee moeder, nee, nee. Dat is óók laf. Dat is vechten met overmacht van wapenen tegen een troepje ongelukkige inlanders. Mijn portuur zoek ik. Weet je wat ik ook zoo graag zou willen? Ingenieur worden. Neen, geen gewoon ingenieur. Niet een man, die bruggetjes bouwt of heimachines ontwerpt, of elcctrische karnmolens .... Nee moedertje, tunnels zou ik willen ontwerpen, een tunnel onder het Engelsche Kanaal door, Frankrijk en Engeland door een onderaardschen gang verbinden. Of de landengte van Panama doorgraven.... Twee wereld zeeën verbinden, twee werelddeelen scheiden, midden door de rotsen heen. Of de Zuiderzee leeg-malen .... Nee, dat toch niet .... dat. is weer te suf. . . . Nee .... ik zou een dam willen leggen, tienduizend kilometer ver in de Noordzee en dan de halve zee leegmalen en mijn vaderland, ons Holland, Holland eens zoo groot maken .... Ja moeder, het zou kunnen, ik zou het kunnen .... Geloof je niet, dat ik het zou kunnen . . . .”
vHij kwam weer dicht bij haar, vatte haar om de armen, drukte zijn hoofd wild aan haar borst, zag naar heur groote, zachtgroene oogen, haar oogen groen als geschilde druiven, op.”