7
,,Ik dorst het niet aan, je er van af te houden. En ik wist ook, met hoeveel idealen je naar Willemsoord ging. Maar diep-in heb ik je rood kraagje altoos als een streep bloed gezien. Ik was er niets trotsch op ... . En dan .... en dan jongelief. . . .”
De moeder zweeg, hield een gedachte in.
,,Nu . . . moeder?”
,,Ik weet niet of het goed is, wanneer ik het zeg.”
,,Wat jij zegt is altijd goed
„Nu dan, Hans .... ik heb ook wel eens er aan gedacht of jij op den duur met je levendigen geest wel gelukkig zou zijn op een schip, tusschen kameraden in, die ’t altoos over de promotie hebben en den overigen tijd zich vervelen .... Vroeger hadden Nederlandsche oorlogsschepen werk en toen ’t nog zeilvaart was, zat er romantiek in ’t leven. De Wen-tincks zijn allen romantisch aangelegd en daarom verwondert mij je dolle daad heelemaal niet.”
„Niet. . . moeder ?”
„Nee jongen, ’t Zou mij eerder verwonderd hebben als jij als een tam borstje je examens had gedaan en op een bodem was geplaatst.”
Zij bleef een poosje zwijgen en streek haar vingers door zijn haar.
„Kom, sta op Hans.”
Maar Hans bleef geknield bij haar liggen.
„Je wilde mij iets anders zeggen
„Ik durf niet . . . .”
„Zeg het maar moeder.... anders ben ik toch niet tevreden.”
„Het is ook wel, dat het mij pijnlijk was, dat de familie je studie betaalde .... Ik weet wel, ’t is niet