en een koetsier in livrei gehaald werden. Toen was er in onze wijk nog geen elektrische tram. Wie de stad in wilde, moest de paardentram nemen. Ook de melkboeren spanden een paard voor hun witte wagens, waarmee ze van huis tot huis reden. De mannen van de zuivelhandel Bolle hadden een pet met een brede groene band, die van Meyer, onze melkboer, een rode.
Al op zaterdagavond hingen we een tas aan onze deurknop die dan de volgende ochtend door bakker Rennoch gevuld werd met Berlijnse kadetjes, andere broodjes en brood, al naar gelang wat mijn moeder besteld had. Hadden we ineens door de week geen suiker, meel of boter meer, dan stuurde ze ons naar een van de twee speciaalzaken die onmiddellijk rechts in het sousterrain van het buurhuis zaten. Bij Lokuschewsky en bij Dreichel kochten we graag. Ze maakten deel uit van ons leven, net als de bakker, de melkboer en niet te vergeten de slager.
Aan de linkerkant van ons huis bevond zich de kroeg Weber, waar wij kinderen natuurlijk niet mochten komen. Maar de mannelijke zangvereniging, die daar elke zondag repeteerde, hoorden we in ons hele pand.
Een sensatie was voor ons de jaarlijkse optocht van het slagersgilde. Mannen in bonte postuums marcheerden door onze straat, voorafgegaan door een heraut te paard. We stonden voor het raam op de derde verdieping, waar we woonden en keken naar de carnavalsoptocht. Er viel veel te zien als je uit het raam keek. Weeskinderen die een rondtrekkend jongenskoor vormden, kwamen vaak op onze binnenplaats bijeen en zongen om geld op te halen. Ze droegen groene loden jassen en zwarte hoeden. We gooiden geld naar beneden, dat we in papier wikkelden. En ’s avonds als het donker werd, stond ik voor het raam en keek naar de man die met een lange stok van de ene lantarenpaal naar de andere liep om het gas aan te steken.
Als ik aan de eerste jaren van de twintigste eeuw terugdenk, bekruipt me het gevoel, dat we toen in een andere wereld leefden, ’s Zondags werd nog de krant en zelfs de post bezorgd. Maar het was ook een tijd van verandering. Kort voordat ik naar school ging, reed de eerste elektrische tram naar Friedrichshain. En er gebeurde iets dat op een wonder leek: een Zeppelin vloog boven Berlijn. In de kranten was deze sensatie aangekondigd. Overal in de straten verdrongen zich de mensen, om het boven de daken zwevende bewijs van vooruitgang met grote ogen van verbazing te bekijken.
Of ze stonden thuis voor het raam en rekten zich uit en keken naar de lucht.
In die tijd leerde ik iets over de basis van het leven. Een verdieping hoger