In de Burgemeester Palingstraat stonden de huizen in een rij, muur-aan-muur. Uiterste voorzichtigheid was geboden voor Herbert en Ursula Lebram om niet ontdekt te worden in hun schuilplaats. (Foto uit de ‘Alkmaarsche Courant’van 7januari 1977)
voor het voorgeschreven tijdstip thuis te zijn. Ik overhandigde Dave bij het afscheid een brief, die bestemd was voor Fikkert. Daarin deelde ik hem mee, de zenuwslopende en voor ons vernederende gebeurtenissen niet meer aan te kunnen. “En daarom kies ik de weg van de wanhoop.” Bewust koos ik woorden die dubbelzinnig waren. Om geen beeld van een ongeluk op te roepen, schreef ik niet concreet, dat ik van plan was om zelfmoord te plegen. Maar ik liet hem wel in die waan. Als ze dachten, dat ik dood was, hoefden de nazi’s me niet te zoeken om me weg te slepen en te vermoorden.
Ik vroeg Dave de brief in Amsterdam te posten. Met een laatste groet verdwenen onze beide helpers in het donker.
We betraden het huis, waar de familie Van Hartingsveldt ons onderdak bood en waarvan niemand wist voor hoe lang dit zou zijn. Toen de deur achter ons in het slot viel, dacht ik: “Nu zijn we gered.” Even later, toen we alleen waren, bekende Ursel me, dat het bij haar juist het tegenovergestelde teweeg had gebracht: “Nu zitten we opgesloten.”