zij onderdak vond, waren eenvoudig, maar goed en behulpzaam. Behalve Margot was er nog een jonge joodse onderduiker.
Het werd allemaal steeds penibeler voor ons: op een avond belden twee Gestapo agenten aan bij het pension. Geschrokken luisterden we bij de deur, maar haalden opgelucht adem: ze kwamen niet voor ons, ze kwamen voor Wieschinski.
’s Ochtends was hij nog bij ons langs geweest en had Ursel bonbons cadeau gedaan, die nog op tafel stonden. We moesten ze onmiddellijk laten verdwijnen! Zonder te aarzelden, kieperden we ze in een kan melk, die we voor het slapen gaan wilden drinken.
De Gestapo agenten wierpen in elke kamer slechts een vluchtige blik en toen onze hospita hen meedeelde, dat Wieschinski die dag was vertrokken, verdwenen ze weer.
Vermoedelijk had hij dit aan zien komen en was er vandoor gegaan.