Eva werd als eerste verhoord. Ursel en ik wachtten meer dan een uur op de gang. Het leek wel een eeuwigheid. In de tussentijd werd een joodse kennis langs geleid, vermagerd en helemaal geel. Ik vermoedde dat hij vast zat. “We kunnen beter vluchten!”, fluisterde ik Ursel in paniek toe.
Ze schudde nadrukkelijk haar hoofd. “Hoe ver zouden we komen, denk je? En hoe zou het met ons aflopen, als ze ons te pakken krijgen?”
Eindelijk kwam Eva tevoorschijn. De ambtenaar hield de deur voor haar open. Ik moest weten hoe de zaak ervoor stond. Daarom maakte ik van de gelegenheid gebruik om te informeren: “Mag ik met mijn vrouw een hapje gaan eten?”
“Ja, dat kan. Om één uur moet u weer terug zijn!”
Met z’n drieën verlieten we het gebouw. Nauwelijks buiten, vroegen we Eva hoe het verhoor was verlopen.