Wie eenmaal in de barak gekomen was, kon deze voortaan niet verlaten, dan onder geleide. Ervaren mannen en zij die een goede gezondheid hadden, moesten werken. In het begin achtten zij zich gelukkig. Niemand vermoedde, dat het einde zo nabij was: want men had hun voedsel en onderdak beloofd, als ze goed werkten. Ondanks alles vond men redenen om dagelijks honderden Joden in de ovens te zenden.
Reeds de tocht naar de werkplaats was buitengewoon pijnlijk. De Joden, die niet precies in de rij liepen, werden in het prikkeldraad geworpen, en vervolgens naar de ovens gezonden. Het lopen was een zeer harde beproeving, want het was verboden op blote voeten te gaan. En de houten schoenen veroorzaakten ondraaglijke pijnen. Daar alle grijsaards en zieken zonder uitzondering vernietigd werden, durfde niemand zich meer ziek melden. Iedere dag zochten de Duitsers candi-daten voor de ovens onder hen, die naar hun zin niet genoeg gewerkt hadden.
's Zondags werkte men niet; daarentegen waren er op die dag „gymnastiekoefeningen”. Als iemand viel, behoefde hij niet meer op te staan, want dan was hij reeds veroordeeld tot de oven! Verscheidene personen stierven onder verschrikkelijk lijden, veroorzaakt door het dragen van de houten schoenen: hun voeten waren volkomen gezwollen. Talrijke andere Joden werden ziek door dezelfde oorzaak, en hun gezwollen voeten verhinderden hun om aan het werk te gaan.
BEWAKING.
De wacht werd in het begin gehouden door soldaten van de weermacht; maar men verving hen weldra door misdadigers uit Dachau en Buchenwald, „Obercapos” genaamd. Zij begeleidden de gevangenen naar hun werk en handhaafden de orde. Aan het hoofd stond een slager. Deze individuen, gedegenereerd door de jaren van gevangenschap, vonden hier de gelegenheid zich te wreken en de vrije loop te laten aan hun lage instincten. Zij mishandelden de Joden nog meer dan de Duitsers het gedaan hadden.
Zij droegen op hun mouw een band met het woord ..Ober-capo” en op hun borst een driehoek. Deze was rood bij de
67