hoog wonen. Je kunt nu zeker wel in ieder geval begrijpen wat voor bezwaren het kleden en uitkleden in al zijn finesses met zich meebrengt. Ook hoe het is als men midden in de nacht wakker wordt om een klein boodschapje te verrichten in het haast pikkedonker. Eerst tastend mijn overschoenen van de hanebalken en dan met deze glibberige dingen tastend naar beneden, met de grootste zorg dat ik het slapend hoofd van mijn benedenbuurman niet verbrijzel door een misstap, oppassende ook dat ik met mijn slaaphoofd niet naar beneden stort door een misgreep of door een mispas. Meestal laat ik mijn overschoenen maar vooruit vallen, om geen onnodige complicaties te scheppen bij het afdalen. Bij de gang naar de wasruimte-annex-wc over een afstand van een veertig meter heb ik de sensatie van een tocht door catacomben, sinister, luguber, onderaardse gangen, gedrapeerd door vodden. Het heeft iets van de Beggar’s Opera, of meer bekend onder de naam van de Dreigroschen-oper. De tocht terug precies eender: hoe kom ik zonder opschudding weer boven, hoe zorg ik ervoor dat ik niet misgrijp, hoe krijg ik mijn overschoenen weer zonder ongelukken op de hanebalken? Het slapen op zichzelf is een probleem. Alle bedden zijn van licht metaal en beven en sidderen gemakkelijk en onbeschroomd. Als mijn onderbuurman zich omwentelt, trilt mijn bed als een espeblad in de wind. Als mijn rechterbuurman één hoog zich omwentelt, trilt mijn bed als een espeblad in de wind. Als mijn linkerbuurman zich omwentelt, trilt mijn bed als een espeblad in de wind. Mijn bed staat permanent in de wind, aldus trilt het voortdurend, behalve diep in de nacht
40