mijn schoenen zijn stevig en, vandaag, goed gepoetst. Mijn penhouder lekt soms, vloeipapier heb ik niet. Mijn nagels zijn doorlopend zwart van het fijne met kolenstof vermengde zand. Mijn regenjas is modderzwart. Maar dat speelt allemaal geen rol, ook al is het vervelend, zoals wanneer men een lange reis maakt, met veel ongemakken, en daaruit wat verfomfaaid te voorschijn komt. Men begrijpt nog niet goed dat de meeste reizigers nog zo goed voor de draad komen. We zullen maar niet vragen hoe het met al degenen gesteld is die naar Polen zijn doorgezonden, soms met een minimum aan kledij.
Het leven in de barakken versterkt het gevoel van bohème. Elke barak is net een klein dorp van smalle straatjes tussen hoog opgestapelde bedden, drie verdiepingen hoog. Precies een of ander oosters stadje, waar veel gedruis is van marktpubliek dat tussen de straatjes, half verduisterd door te weinig licht, door gaat. Mijn bed, drie hoog, is van alles tegelijk: slaapplaats, bagagedepot, provisiekast, klerenkast, droogrek. Een hopeloze benauwenis, zoals misschien ook voorkomt bij kamperenden, maar die het toch wat geriefelijker hebben en naar huis kunnen gaan wanneer het kamperen hun verveelt. Ik moet zeggen dat het me allang een beetje verveelt, met die stinkende handdoeken om me heen en het lawaai van driehonderd mannen, van wie de meeste leven als thuis zonder consideratie voor hun medemensen. Wonderlijke dingen beleef je anders: tussen het gedruis in zit dag aan dag een lange schrale man Homerus in het oorspronkelijke te bestuderen. Naast hem een stekeblinde vrouw die de hele dag als een papegaai zit te kwekken. Anderen
30