zitten Hebreeuws te studeren. Gisteravond voor het naar bed gaan in de portiek van mijn barak had ik een discussie over rechtsnormen tussen veertig of vijftig mensen die luidruchtig stonden te kletsen. Komieke vertoning. Komieke discussie: mijn opponent begon met de volgende verklaring: twee zeer bekende Duitse rechters, met wie ik vanmorgen zat bonen te lezen, verklaarden zich tegen het oefenen van geweld als de oorlog eenmaal voorbij is. Bonenlezende rechters die zich druk maken over de normen van het recht na de oorlog! Weer in een dergelijk milieu, maar niet bohème! Het geheel maakt eigenlijk de indruk van een reusachtig dispuutgezelschap waar alles door elkaar heen praat.
Ikzelf zit midden tussen een stelletje zangers en fluitisten, die deel uitmaken van het orkest dat hier muziek maakt. Van tijd tot tijd gratis concert op de barak, lawaai des te meer dat de jongelui animeert door gezang het lawaai nog te vergroten. Ik zit nu te schrijven terwijl er een discussie gaande is over de plannen van de commandant met het kamp. Gedachtenconcentratie haast onbegonnen werk. Ik zit op een bank tussen twee series bedden met slordige dekens, voor een kapotte ruit waardoor de wind binnenspookt, omzwermd door vliegen. Het middageten is juist achter de rug: snert, uitstekend, zoals ik ze nog zelden gegeten heb. Een beetje overdrijving mag ik hier wel. Als ik lang tegen alles aankijk en over het geval ga denken, als ik deze rommel goed in me opneem en besef dat iedereen hier op zijn laatste resten teert en geen huis meer heeft, dat alle families zijn uiteengerukt, dan kan ik daarover meer dan
3i