dat het hier door de onophoudelijke, zorgvuldig geregelde toepassing welhaast ontaarden moest in een doel op zichzelf en het karakter aannam van een taak, verricht met toewijding en stiptheid. Vooral onder de Obersturmführer Albert Konrad Gemmeker (1942-1945) werkte het Duitse Musterlager als een voortreffelijk, wel geolied onderdeel van de grote Duitse verdelgingsmachine, waarvan men Adolf Eichman als de chef-ingenieur kan beschouwen. Paradoxaal genoeg werd voor deze beul en zijn knechten dit werk ook al zozeer een doel op zichzelf, dat het hun op de duur nog meer kriegsnotwendig toeleek dan het winnen van die oorlog.
Er is geen denken aan, het Westerborkse apparaat hier volledig te schilderen. Aangezien een groot deel van dit dagboek speelt in het kamphospitaal, beperk ik mij tot de z.g. Medische dienst; bovendien openbaart zich juist daar de onpeilbare zinneloosheid van het hele systeem. Men oordele: een ziekenhuis op de Drentse hei met, op zijn hoogtepunt, zeventienhonderd-vijfentwintig bedden, honderdtwintig artsen en meer dan duizend mensen personeel. Met alle mogelijke specialisten. Met (ik som opzettelijk maar wat kriskras op) isolatiekamertjes, een afdeling voor geesteszieken, een prachtige apotheek, een aparte dieetkeuken, allerlei magazijnen, tekenaars, orthopedisten, kappers, fotografen, laboratoria, sociale voorzorg, pastorale dienst, EHBO-posten, hygiënische dienst, tandheelkundige klinieken, estafetten, portiers, postdienst, operatiekamer, een polikliniek met vaste spreekuren, doorlichting van alle kampbewoners op tuberculose, immunisering tegen typhus en paratyphus, vaststelling van bloedgroepen. Met wekelijkse artsenvergaderingen, waarop behandeling van wetenschappelijke en klinische onderwerpen - als men bij dit alles iets mist, ligt het aan mij. En dit hele apparaat ten bate van mensen, die een eind verderop moesten worden afgemaakt! Er waren in het kamp zwartkijkers, die van Polen het ergste vreesden: is het wonder, dat zij weinig geloof vonden? Het was toch te zot, dat de Duitsers in het Westen de mensen zo goed lieten verzorgen, als zij het in het Oosten zo slecht met ze voorhadden! Dat leek waanzinnig en onmogelijk. Het bleek waanzinnig en mogelijk.
Bij al zijn voortreffelijkheid kon deze Medische dienst één ding tenslotte niet: de wegvoering tegenhouden, de deportatie, die noodlottige dynamische factor in het Westerborkse bestaan. In dit reservoir, waarin een Potemkin-dorp, een nachtasyl en een huis-clos gecombineerd leken, leefde men van dinsdag tot dinsdag, de dag, waarop de helse trein weer zijn duizend opslokte voor een bestemming, waar men nauwelijks over dorst na te denken en steeds weer aan dacht, waar men niets van kon zeggen en onophoudelijk over sprak. Elke week liep de stemmingscurve langs dezelfde lijn: van verslagenheid en dodelijke afmatting omhoog in een snelle stijging, vervolgens in een langzame daling via onrust, alarm, opwinding tot paniek. Week-in, week-uit. Vele, vele maanden lang.
7