is een troost, die voortkomt uit de herinnering, aan de gemeenzaamheid van de jeugd, doch niet aan de feitelijke steun, die men nog slechts in zichzelf vindt, in zijn geloof of overtuiging, of in de wil door deze harde tijd heen te komen.
zondag 27 februari Vanmorgen weer een uur staan blauwbekken in de kou voor de wagen voor een rantsoentje groente-op-doktersattest. Achter mij bestorming van de Lawa-winkel van mensen, die behoefte hebben aan de heel kleine dagelijkse dingen des levens, waarzonder het leven erg lastig en moeilijk wordt. Wat is het leven zonder wc-papier, zonder boordeknoopje, zonder knopen, zonder schoensmeer. Onze cultuur steunt voor een groot deel op deze kleinigheden en erzonder stort zij pardoes in elkaar. De winkel is een zegen voor Westerbork, voor het in stand houden van de cultuur, die de commandant de Joden nog altijd gunt. Aardig van zo’n commandant. De bewoners van barak 85 hebben gisteren buitendienst gedaan; wrakijzer van vliegmachines versjouwd, in een matig tempo. Vanmorgen vroeg om acht uur zijn zij opnieuw voor soortgelijke arbeid uitgetrokken, bij sneeuwweer, de meesten in overalls. Al weken achtereen eten wij kool, in alle soorten, vergezeld van ongepelde aardappels, veen-aardappels, een heel enkele keer af gewisseld met gortsoep. Kleine porties. Vandaag een pond suiker gekregen plus een paar lepels jam.
maandag 28 februari Iedereen rooft hier en niemand, die zich er voor schaamt of het de ander kwalijk neemt. Vanmorgen hebben een paar fatsoenlijke mannen en vrouwen, die bij het afladen van een wagen aardappels op de afvallers stonden te wachten, een zak aardappels halverwege leeg geplunderd zonder interventie van de man op de wagen, ook een Jood. De grenzen van het oirbare en onoirbare vervagen.
De praktijk van het leven hier bewijst, hoe gemakkelijk een gerespecteerd burger of burgeres, steunpilaar van de maatschappelijke orde en van het privé bezit, van de helling glijdt in de wereld die leeft van plundering, als de honger begint te nijpen. Men kan sportief denken, als de kwajongen, die van een sleperskar een paar appels of peren of kastanjes of wortels rooft zonder daarom een misdadige aanleg te verraden of zijn toekomst te compromitteren. Zo zou men hier drie aardappels van een wagen kunnen roven, terloops, of van de straat opgrabbelen, om ze te piepen, op het werk of in de barak, als versterking van het karige dagrantsoen. Dat doe ik. Gelijk vele anderen loop ik geregeld met een paar rauwe aardappels in de zakken van mijn overall of knabbel op een winterpeen. Ieder die tanden heeft, kluift op een winterpeen, te beginnen bij de kinderen, die voldoende sterke tanden hebben om te bijten. Het hele kamp kluift
301