dat de jongens ordonnans worden. En als een jongen op school niet meewil, wordt hij weggestuurd om ordonnans te worden.’ ‘U kunt in uw huisje tenminste nog eens lezen.’ ‘Dat dacht u maar. Een snertromannetje gaat wel, maar een boek, dat inspanning vergt, ho maar! Ik heb het herhaaldelijk geprobeerd, maar als ik drie bladzijden gelezen had, had ik er genoeg van. En de volgende dag was ik alles weer kwijt.
Het geheugen slijt hier.’ ‘Ja, mevrouw, dat is met velen zo. In de grote barakken zeker. En daar komt men tot niets.’ ‘Wat onze rust betreft, die is ook maar betrekkelijk. Naast ons woont een echtpaar, waarvan de man snurkt, door de muur heen, zodat het huisje dreunt. Doe daar maar eens wat tegen. En wat als je niet kunt opschieten met je medebewoners. Dat is een hel. Wij wonen in dit kamertje met twee families.
Bij ons gaat het gelukkig goed, maar in menig huisje is het treurig.
Ik leef maar over alles heen en lach om alles wat mij niet bevalt.
Anders is het geen leven.’ Half tien: de medebewoners komen thuis, zodat wij weg moeten. Voor zes mensen is er geen ruimte, noch zitgelegenheid, en de medebewoners willen naar bed. In een koud kamertje, waarvan de deur moet openstaan, om wat warmte op te vangen van een aangrenzend kamertje, dat geniet van de centrale verwarming.
Zo leeft men hier. Opschudding gisteravond: bij het appèl nominaal ontbreken twee jonge mannen, de eten-opschepper in de keuken en een lid van de Fliegende Kolonne. Beroerde boel. De zaalleider raakt van zijn stuk, speelt godverdomme ! IJzige stilte onder de bewoners.
Zullen wel zien, hoe dat uitdraait. Om half een zware stappen, de lichten gaan aan, zij steken in de slaapogen van de wakkerwordenden. De zaalleidster schreeuwt hysterisch: ‘Allemaal wakker worden.’
De barakleider dondert: ‘Allemaal wakker worden. Ik heb een erg onaangename Meldung. Van Dam laat weten, dat hij vermoedt, dat er twee mannen zijn, die er meer van afwieten. Als die zich voor morgen tien uur melden, in zijn particuliere woning, zullen zij er zonder straf afkomen. Anders gaan ze op straftransport. En verder vijfentwintig mannen van de zaal en tien leden van de Fliegende Kolonne.’ Consternatie. De lichten blijven aan. De mannen gaan weer slapen. Vanmorgen een pandemonium: iedereen praat, zegt, schreeuwt zijn oordeel over het geval. Een gedruis vervult de barak; als een ondoorzichtbare nevel hangt het tussen en boven de bedden. Daar tussendoor herrie om de kachel. Schoonmaak-bevelen. Na tienen verschijnen twee OD-ers: arrestatie van een barakbewoner, vriend van een der gevluchten, overgebracht naar de gevangenis, barak 51. Gefluisterd wordt, dat de gevluchten met een trein zijn meegereden, die gistermiddag het kamp verlaten heeft. Bezoek van Joodse autoriteiten in het kamp. Bezorgde gezichten.
‘Jammer, de commandant is er niet, is op reis naar Düsseldorf.
227