door OD-ers en in rijen van drie naar de trein gebracht, aan de Boulevard des Misères, midden in het kamp. De trein: een lange schurftige slang, van oude, smerige wagens, die het kamp in tweeën scheidt. De Boulevard: een verlaten oord, afgezet door o D-ers om overtollige belangstellenden te weren. De bannelingen: beladen met een broodzak, die met een band aan de schouder bevestigd over de heup hangt, en één opgerolde deken, die met < een > touw aan de andere schouder bevestigd, aan de rug zwalkt. Schunnige landverhuizers, die niet anders bezitten dan wat zij aan hebben en wat aan hen hangt. Mannen, stil, strakke gezichten, vrouwen, vaak snikkend. Ouden van dagen: strompelend, vooruit vallend onder de last over de slechte weg, soms door modderpoelen. Zieken op baren, getorst door o D-ers. Op het perron de commandant met zijn gevolg, grüne Polizei, dr. Spanier, de chef-arts, in eenvoudig grijs civiel, blootshoofds, pikzwart, met zijn gevolg, Schlesinger, het hoofd van de registratie, in rijbroek en kaplaarzen, luizig gezicht, strokleurig haar waarop een platte pet. Terzijde van de trein artsen, die zich gereed houden voor het geval zieken hulp behoeven. De ballingen die de trein door afzettingen heen naderen, worden door gereedstaande OD-ers (tegenwoordig ook NB-ers) omsingeld (teneinde ontvluchting te verhinderen) en geteld volgens een van de barak meegekomen lijst en gaan regelrecht de trein in. Wie aarzelt, wie treuzelt wordt geholpen; soms aangedreven, soms geduwd, soms geslagen, soms gestompt, soms met de laars overtuigd, regelrecht de wagen ingetrapt, zowel door de grüne Polizei, die de trein begeleidt, als door OD-ers. Luidruchtigheid, zenuwtoevallen zijn ongeoorloofd, maar komen voor. Korte metten; vaak een paar meppen.
Een gedeelte van de OD-ers, Duitsers én Nederlanders, is getrokken uit de heffe der Joden, ruwe, grove kerels, zonder beschaving, zonder gevoel, zonder mededogen; die slechts leven voor de sigaret en het gemakkelijke avontuurtje met vrouwelijke soortgenoten. Zij dragen, evenals de grüne Polizei, groene uniformen en hoge kaplaarzen. Zij vinden voor hun botte manieren een voorbeeld in die van hun Duitse collega’s, die kwistig met de vuist en snel en hard met de kaplaars zijn. De Joden in het kamp duiden hen aan met: de Joodse s s. Zij zijn gehaat als de pest, men zou menigeen hunner levend kunnen villen, als men zou durven. Mannen en vrouwen worden, oud en jong, ziek of niet, dooreen samen met kinderen, met babies, in een-en-dezelfde wagen gestouwd. Gezonde mannen en vrouwen tussen mannen en vrouwen met ouderdomskwalen, die voortdurende verpleging behoeven, mannen en vrouwen, die de controle over bepaalde primaire lichaamsfuncties hebben verloren, lammen, doven, blinden, maaglijders, imbecielen, dementen. Alles op de naakte grond, tussen en óp de bagage, dicht op elkaar geklit. Een ton, één tonnetje voor al deze mensen, in de hoek van de wagen, waar zij devant tout le monde
22