verwarming. Het rijk alleen. Tegen de gutsende regen aangekeken, in de modder, tegen de grijs-zwarte barakken, maar dankbaar uit de druk, uit het lawaai van het menselijke apenhuis, uit de ruzies, uit de stank, uit de opeengepaktheid, uit het gedrang, het geduw, het gestuw te zijn en gesprekken te kunnen voeren, die niet in duizend stukken worden gezaagd en waarvan slechts de poging tot een gesprek in de herinnering achterblijft, ’s Avonds dankbaar en voldaan naar bed, uitgerust <door> de rust; onder mij gevloek over de pestilentie van de vrije zondag met als enige toevlucht de stinkende, wasemende, snauwende en grauwende barak. De mens wordt hier egoist: ik heb angstvallig mijn mond gehouden over mijn schuilplaats, uit vrees dat op zondag daarheen de trek gaat en het zelfgeschapen privilege dan uit is.
Zo is de mens in zijn behoefte zich te onttrekken aan de drek, de viezigheid, de muil van de massa, de kolder van de massa.
dinsdag 30 november Het gehele kamp is verkouden: iedereen hoest, kucht, niest, van jong tot oud, van groot tot klein, iedereen slikt tabletjes en poeders. De nattigheid en de vochtigheid, de tocht, die door alle eindeloos open- en dichtslaande deuren gulpt, die door de reten sluipt, de kilte die houten wanden afgeven, maakt de mensen ziek: angina, griep, verkoudheid in alle barakken bij de vleet, alles kleumt, alles snottert.
De mensen zien grijs en grauw van ellende. Zij vragen elkaar: wanneer komt eindelijk een einde aan deze ellende? Zij klagen: wij houden het niet meer uit! De kindertjes lopen met dikke snotneuzen en fletse oogjes. Vrouwen martelen zich af in de verdeling van hun tijd tussen haar werk, in het metaal-, textiel- of ander bedrijf, het bekokstoven van haar armelijke huishoudentje, en het nalopen van hun zieke man en kinderen.
In de ziekenbarakken is het een va-et-vient van patienten. In de woonbarakken liggen haast bed aan bed lichte zieken. Langs de wegen een va-et-vient van OD-ers met draagbaren met zieke patienten.
Het lijkt wel een ziekenkamp, waar de gezonden slechts aanwezig zijn om hun zieke familieleden te bezoeken. Weinreb is favoriet: het stroomt aanvragen voor zijn lijst, de grote hoop wil naar Portugal, desnoods naar Marokko, desnoods naar Brazilië, als men maar verlost is van de druk van het regiem, van de onzekerheid der transporten. Bezonnenen vragen zich af: welke rol speelt die Weinreb eigenlijk, wat is zijn lijst waard? Men vindt het verdacht, dat hij, als Jood, van de Duitse autoriteiten een opdracht heeft om tienduizend Joden in Europa bijeen te trommelen als materiaal voor ruil tegen Duitsers in Zuid-Amerika en dat hij zonder ster - maar toch nog altijd met een j op zijn persoonsbewijs - door West-Europa reist om zijn opdracht uit te voeren. Kan dat wel koscher zijn? Kan men daarin vertrouwen hebben? Heeft Brazilië principieel al
218