zondag 28 november De gehele dag een loodgrauwe lucht, waaruit een treiterende regen gutste. Het kamp één stuk modder, zwart, zwart en nog eens zwart. De mensen als klitten in de barakken, hun vrije dag. De vrouwen bij de mannen, de mannen bij de vrouwen in de loges tussen de bedden opeengedrongen, arm tegen arm, of rondom het kacheltje, hongerig naar wat warmte op deze koude vloer, waaruit de kilte in de benen trekt. Ruzie rondom mijn kacheltje tussen de Turkse kolonie en de Hollandse Joden. De Turken monopoliseren het kacheltje, bezetten het reeds om acht uur ’s morgens en zitten er om tien uur ’s avonds nog. Elke dag zaten de Hollanders te scheelogen en te mopperen, zonder het ze ronduit te zeggen, de zaalleiders mopperden elke dig op die ‘verdammten Türken’ zonder hun ronduit te zeggen dat ze wat ruimte dienden te laten voor de Hollanders. In de wandeling heten ze: de Dardanellen, waar niemand doorheen komt; deze zijn hermetisch gesloten. Vandaag is het tot een uitbarsting gekomen.
Bijna alle uitbarstingen komen bij en over het kacheltje. Een Hollands jongetje, die door de regen geklost had, wilde zijn voeten drogen en had de plaats ingenomen op de bank bij de kachel van een Turk, die was opgestaan en weggegaan. De Turk joeg bij zijn terugkomst het jongetje van de bank weg. Verzet van het jongetje: ‘Ik heb net zoveel recht als jullie om bij de kachel te zitten.’ Ziezo, de Hollanders hadden eindelijk een motief om de Turken te lijf te gaan. Een Hollandse vrouw: ‘De jongen heeft gelijk en het komt niet te pas, dat jullie hier maar de kachel bezet houden.’ Turkse repliek: ‘Vrouwen moeten naar de andere zaal.’ Het jongetje: ‘Dan toch ook zeker de Turkse vrouwen!’
Een Turk: ‘Houd je kop dicht!’ Het jongetje: ‘Ik heb geen kop!’
De vrouw: ‘Meneer de Turk, u hebt hier niets in te brengen.’ Andere Turk, met prachtige snor en sigaretje tussen de blinkende tanden: ‘Wij zorgen de hele dag dat steenkool en turf in de kachel komt; wij hebben dus het recht om hier te zitten.’ Het jongetje: ‘Maar de kachel is toch zeker voor iedereen.’ De vrouw: ‘Ja, als jullie Turken de hele dag boven op de kachel zitten is het geen wonder dat jullie ervoor zorgt, dat er steenkool en turf in komt. Nou breekt m’n klomp!’ Turk: ‘Als u veel drukte maakt, gaat de kachel uit. Dan gooi ik water op ’t vuur!’ De vrouw:
‘Moet u maar doen!’ Turk: ‘Dat durf ik wel. Dat durf ik gerust.’
De vrouw: ‘Doe het dan, man!’ Turk: ‘Ik ben daarvoor moedig genoeg!
Dat wel!’ De Turkse vrouwen blijven onbewogen en onbewegelijk met de armen over elkaar zitten; geen woord. De Hollandse vrouw is zo rood als een kreeft, van opwinding. De Turken hebben de slag gewonnen: de Dardanellen blijven gesloten. Groot deel van de dag en de avond in voortreffelijk gezelschap doorgebracht in de wachtkamer van het kantoor van Schlesinger: rust en warmte, van de centrale
217