geïnteresseerd in het geval van de cirkelzaag; zij hebben zich eromheen verzameld en verkneuteren zich. Ze zijn allemaal kleine duiveltjes geworden, die het vuurtje aanblazen. ‘Kisj! Kisj! Kisj! Vooruit!’ De chimpansee heeft zijn cirkelzaag weer aangezet: zzz, zzz, zzz, zzz. Hij hanteert het apparaatje al minstens tien minuten, dus al vijf minuten langer dan hij mocht. Ik ben belangstellend toeschouwer: hoe loopt dat af?
Een toeschouwer tot Swaap: ‘Hebt u gemeenschapsgevoel. Van een dokter zoals u mocht men dat toch verwachten!’ De dokter haalt zijn schouders op: ‘Je m’en fiche.’ Da’s waar ook: hij is maar een tandarts, die aan boren gewend <is>. De plaatsvervangend barakleidster heeft de zaalleider erbij gesleept. Lakoniek slentert hij naderbij, blijft voor de cirkelzaag staan. Hij kijkt de chimpansee meewarig aan, tikt met de vinger tegen zijn voorhoofd en voegt hem toe: ‘Ik geloof u is een beetje mesjogge.
Tussen haakjes: dat ben ik ook een beetje; hier geworden.’ Daverend gelach. ‘U houdt op met die flauwe kul. Doe dat maar in het waslokaal.’
De chimpansee blaast van kwaadheid. De cirkelzaag heeft het verloren; ze zwijgt.
Ziezo, denk ik, kan ik tenminste lezen. De gillachende vrouw heeft haar sympathieën uitgelachen. De kinderen zijn wat bedaard.
De barak loopt vol: het gaat tegen tienen; de mannen stromen binnen, luidruchtig. Een algemeen gezoem ontstaat, waarin het gekwetter van de Turken verdrinkt. Overal kleine gesprekken, debatjes over de oorlog, of Zjitomir werkelijk gevallen is, of de Russen al aan de Poolse grens staan. Mijn leeslust is bekoeld. Ik trek mij onder de dekens terug, ingepakt in het wol, baskenmuts op, beveiligd tegen de gevaren van de luchtkoker.
Ik redeneer tegen mijzelf: jong, wees verstandig en probeer maar niet weer lawaai te sussen. Het enige wat je bereikt is: nog meer lawaai! Pandemonium. Torentje van Babel. Mijn vrolijke, levenswijze Copains fluisteren mij toe: doe zoals wij en drink een goed glas wijn, dan zie je de wereld door een fijn waas. En als je geen wijn hebt, denk dan maar dat je ze hebt gedronken.
Gisteravond feest in het Heidelager, voor s s en marechaussée.
Vergoeding voor het feit dat zij niet met verlof naar huis kunnen wegens de quarantaine. Dat althans heeft de commandant in zijn toespraak verklaard. Geen heildronk op Hitler. Wel hing diens portret aan de wand.
De maréchaussées hebben van hun hart geen moordkuil gemaakt.
De een tegen de ander (wijzend op het portret): ‘Peer, hij hangt al.’
De een tegen de ander (wijzend op ruinen-dennetjes op de tafels):
‘Peer, de bloemetjes staan er al.’ De marechausseés hebben de gehele avond de leiding gehad met hun lijflied: ‘Oue taaie, joepie, joepie hé!’
Zij hebben zich bezig gehouden met kaarten. Om tien uur is de commandant, naar men zegt van verveling, weggegaan.
206