Kinderen zijn kinderen en moeten hun overmaat van energie op een of andere wijze kwijt - al is het ook wel een beetje laat op de avond.
Moet ik maar geen verhoging hebben. Zij kunnen toch niet helpen, dat ik nu juist iets gezelligs lezen wil, dat ook nog moeilijk is bovendien.
Het is hier ook geen sociëteit. Nee, een sociëteit is het hier niet bepaald. Wat is dat? Een cirkelzaag? Ik rijs overeind en buig mij naar het voeteneind voorover: de kleine chimpansee laat een machientje langs een metalen koord glijden, op en neer, op en neer, zzz, zzz, zzz, zzz.
Compleet het geluid van een cirkelzaag in actie. Net een miniatuurtreintje, een kabeltreintje in de bergen. Het wordt me te machtig! ‘Och, meneer, kunt u dat niet ergens anders doen? Dat is toch een beetje te veel van het goede.’ ‘Pardon, mijnheer’, antwoordt de chimpansee met kleine, venijnige oogjes, ‘ik slijp scheermesjes. Ik heb dat apparaatje van een vriend voor vijf minuten te leen gekregen.’ ‘Ja, maar dat hoeft hier toch niet.
Het is hier toch geen fabriek.’ ‘Nou, maar ik ga er rustig meer door, hoor!’ Zo’n stinkend chimpanseetje! Ik denk: niets aan te doen. Komt nog maar meer herrie van. De Turken kwetteren nog altijd, de vrouw plaatst haar gillachen nog geregeld, de kinderen juichen van dartelheid.
Dat bespeurt men pas goed, als men rustig lezen wil. Ik duik weer in ‘Les Copains’, waar mijn helden, die heerlijke zotten, juist bezig zijn op een fietstocht kroegjes aan te doen en dronken te worden. Als een Fransman dronken wordt, zegt hij juist zulke aardige dingen. Als hij nuchter is, trouwens ook. Hij is altijd wel een beetje dronken. Zonde, dat die verdomde cirkelzaag elk woord aan stukjes zaagt. Zonde, het is zulke kostelijke waanzin, net goed voor hier. Voor overal trouwens !
Totnogtoe waren het nog slechts de zinnen geweest, die geradbraakt werden, nu de woorden. ‘Menier, is het noe eijndelijk oit met die lawaai?’ Hè? Waarachtig, de plaatsvervangend barakleidster is erbij. ‘Dat kan toch wirklijk niemant oithouden.’ Zo denk ik er ook over, denk ik.
De chimpansee kijkt minachtend naar de barakleidster: ‘Is u nog niet weg?’ De barakleidster: ‘Het is unverschämt! U moesjt u sjamen!’ De chimpansee: ‘Zeker door mijn buurman opgestookt!’ De barakleidster: ‘Vindt u ook niet, menier Swaap, dat die lawaai niet te verdragen iest.’ Swaap antwoordt lakoniek: ‘Och, als gistermorgen hout is gezaagd toen iedereen nog lag te slapen, waarom zou men dan nu niet scheermesjes slijpen?’ Swaap valt tegen. Ik meende dat Swaap een fatsoenlijk gezicht had en in staat was redelijk te denken en verstandig te reageren; maar bij nadere beschouwing heeft hij helemaal geen fatsoenlijk gezicht: een indifferent masker, hard, koud, cynisch.
De barakleidster: ‘U moesjt u sjamen; dat was voor de mensjen die op transport gingen. Die moesjten toch warmte hebben! Oe iest een egoisjt!’ Het is een heel relletje geworden: alle buren in de nabijheid zijn diep
205