In Depot

Titel
In Depot

Jaar
1964

Druk
1964

Overig
1ed 1964

Pagina's
303



heeft vandaag toen hij op de fiets zat, een Jood, die bij een trein aan het laden was en met zijn achterwerk naar hem toe stond, daar tegen een schop gegeven om hem te betuigen dat hij gebrek aan eerbied betoonde.

Dat is zo ook niet zo gemakkelijk.

zondag 30 mei De Joden zitten hier in Westerbork als Job op de mesthoop: haveloos. Een costuum, en wat onderkleren om bij dag, een deken om ’s nachts de schamele leden te bedekken, een paar schoenen, een pet, een mes, lepel en vork, een beker maakt hun hele bezit uit.

De vrome Joden hebben evenmin als Job hun vertrouwen in God verloren en getuigen elke vrijdagavond en zaterdagavond van hun toewijding aan de Oppermachtige; de niet-vromen, die sterk zijn, vertrouwen op eigen geestkracht, en buigen het hoofd voor de religieuze traditie van hun kampgenoten. De vromen vragen niet naar de grond van hun lot, hun vernedering; zij aanvaarden en dragen het als onafwijsbaar en onafwendbaar in de vaste overtuiging, dat hun God hen er doorheen zal helpen zoals hij hun voorvaderen door beproevingen van soortgelijke aard heeft heengeholpen. Een onwrikbaar Godsvertrouwen is de basis van hun houding. De denkende Jood, die niet beschikt over dit vertrouwen, stelt de vraag: waarom ben ik in deze vernederende, onterende toestand geplaatst? Er moet toch een diepere grond zijn waarom hij zo hard wordt getroffen; het enkele feit dat hij Jood is, kan hem niet bevredigen als de oorzaak van zijn ellende, zijn onteigening, zijn isolering, zijn verbanning. Dat is te simplistisch, te zelfgenoegzaam, daar zit geen levensles in, geen prikkel om zijn morele, geestelijke of sociale inventaris te onderzoeken. Hij vraagt zich af: heb ik schuld, persoonlijk, of moet ik boeten voor schuld, die anderen op zich hebben geladen? Hij is bereid, bij voorbaat zijn schuld te erkennen, al is hem deze schuld ook niet geopenbaard, hij kan zich verhovaardigd hebben, onrechtvaardig zijn geweest, onbewust; hij is, volgens het karmistisch beginsel van de gemeenschappelijkheid van de schuld, bereid mede te boeten voor de schuld van anderen. Hij is bereid, zijn ballingschap op te vatten als een periode van loutering, verootmoediging, reiniging. Maar loutering, waartoe?

Moet men dit aan het Mysterie, aan de Goddelijkheid, de Voorzienigheid overlaten, niet vragen? Hoe vele malen in de geschiedenis is de Jood al niet in de verdoemenis gestoten en gedwongen zich te louteren.

Het is begonnen met zijn uitstoting uit Egypte, het heeft zich voortgezet met zijn ballingschap en knechtschap in Babylonië, zijn wrede verspreiding over de landen van de wereld, zijn verdrijving uit Spanje, zijn folteringen in de landen van Oost-Europa; zijn lot is misschien nog niet zó hard, zijn toekomst misschien nog niet zó hachelijk geweest als nu. Is hij gedwongen zich eeuwig te louteren? Is dit de specifieke vorm zijner


15

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.