- en dat gaat het in Westerbork zeker niet - , als in zijn vrije uren, die men buiten kan doorbrengen, genieten van de wijde luchten, de wijde hei, van de vogels. De luchten werken hier zo kostelijk, de hei heeft zijn kleuren, de zonsondergangen zijn verrukkelijk, zwermen meeuwen, wit lijf met zwarte kop, leven, misschien bij duizend tegelijk, hun dartelheid in de lucht uit. Ik kan lang naar de meeuwen staan kijken: zij zijn het symbool van de waarachtige vrijheid: zij onttrekken zich aan de aarde wanneer zij willen, zij zeilen vrij op de wind, zij stijgen en dalen, soms in ordelijk verband, soms ordeloos en grillig, als een reeks losse gedachten, maar altijd sierlijk. Zo kan mijn lichaam binnen het prikkeldraad gevangen zitten en mijn geest er vrij en ongebonden buiten toeven. Dit gebeurt natuurlijk in het onderbewustzijn of het bewustzijn, dat op zekere dag het prikkeldraad ook voor het lichaam geen beletsel meer zal zijn en dit de geest, de gedachten in de ruimte vrij kan volgen. Maar men kan in gunstige omstandigheden, zoals de zomer oplevert, het gevoel van gevangenschap voor een groot deel overwinnen. Men kan zelfs het gevoel aankweken, dat men hier onder wat ongunstige omstandigheden een zomervacantie doorbrengt. Het komt op de fantasie aan.
Vandaag grote overgang: de stationsarts heeft mij uit de ziekenbarak ontslagen, niet omdat mijn gezondheid hem hinderde, maar omdat het ziekenhuis nog steeds verder wordt ingekrompen en er telkens gebrek aan ruimte ontstaat. Ik ben geplaatst in een gewone woonbarak (85) voor het eerst na bijna negen maanden in het ziekenhuis te hebben doorgebracht. Een beetje opzienbarend afscheid van vele mannen, die ik, zij het oppervlakkig, had leren kennen. Voor het eerst sedert mijn entrée zit ik te schrijven aan een tafel, geen mooie of stevige, maar toch een tafel, met een bank voor mijn zitvlak. Tot nog toe had ik voortdurend zittend in bed geschreven, of een enkele keer zittend in een kruiwagen in mijn vroeger straatje. Ik voel mij weer een beetje maatschappij-mens in gezelschap van andere mannen, die aan de tafel de krant zitten te lezen.
Ik ben verlost van het ziekelijke oude-mannetjesgedoe, van het gerochel en het gereutel, van de stank en het gedril van het ziekenhuis. De barak, waarin ik ben terechtgekomen, staat bekend als een goede barak.
Hij is gereserveerd voor families zonder kleine kinderen (tot veertien jaar). Hij maakt een zindelijke en rustige indruk: de grond ziet er een stuk properder uit dan die van de ziekenbarakken, waar toch elke ochtend gedweild wordt. Hij ligt aan de uiterste oostelijke kant van het kamp en geeft uitzicht over de heide tot aan de horizon. Overigens staan de bedden dicht opeen, drie verdiepingen hoog, maar met behoorlijke doorgangen, zodat de barak niet overvuld is. Nog niet; het kan nog komen. Ik voel mij na een verblijf van een uur al ingeburgerd. Wonderlijk toch is het adaptatievermogen van de mens: alles gaat hier razend snel,
100