151
overal, naar welke zijde men den blik ook richt, het strak-gelijnde, afgemeten, onvermurwbaar-grijsgrauw profiel der nieuwe gebouwen door. Het valt niet te miskennen: in het beeld van het oude, Oostersch-levendig Moskou is een breede bres geschoten door het kil, hooghartig Westen. Men ervaart het als een pijnlijken dissonant. De pezige, ribbige gebouwen staan daar als een opdringerige uitdaging aan een geheele wereld, vol breede rust en weldadige gemoedelijkheid, naar het schijnt niet tot verweer bij machte of geneigd.
Moskou maakt op één keer een sprong van eeuwen. Terwijl in het Westen de moderne bouwkunst zich stapsgewijze heeft ontwikkeld uit het voorhanden materiaal, elke nieuwe bouworde een lange periode van tasten en zoeken, en vaak scherpen strijd moest doormaken om tenslotte haar klaren eind-vorm, en erkenning, te vinden, vindt men hier vrijwel zonder overgangsvorm, zonder eenigen geestelijken strijd, kant en klaar den verst-gevorderden bouwstijl van het Westen van Europa geënt op sterk-Oosterschen bodem, waar het gevoels-, het mystiek element zoo tastbaar sterk is ontwikkeld. Een experiment van ontzaglijken durf en onberekenbare consequentie. Het beteekent on voorwaardelijk een geestelijke richting op het Westen, waarvan in het oude Rusland eigenlijk nooit iets heeft willen weten. Want deze nieuwe gebouwen zijn niet maar zinledig product van uiterlijk toeval, maar een welbewuste uiting van een sterk doorgevoerd rationalisme of materialisme, dat de leiders van het tegenwoordig Rusland bij a 1 hun handelingen drijft. Zij zijn niet anders dan een merkwaardige manifestatie van het gulzig binnenhalen van de Westersche techniek, waarop men in Rusland, niet alleen op dit terrein, doch allerwegen stuit, en waarvoor alle andere overwegingen zoo noodig met dwang moeten wijken. Als zoodanig zijn zij mede een rechtstreeksche aantasting van het religieus gevoel en van de kerk.
Men ontkomt niet aan de vraag, of het volk dezen geestelijken omzwaai zal medemaken, dan wel zich op den duü( zal verzetten. Het bloote feit, dat tijdens den burgeroorlog geen kerk moedwillig is geschonden, en dat van geen enkele kerk een kruis is afgeslagen, zou er op kunnen duiden, dat er bij het volk zelf van geen geestelijken beeldenstorm sprake is geweest, dat het althans geen sterke antireligieuze gevoelens koesterde. Wereldlijke en kerkelijke macht waren in het Rusland van den tsaar zóó sterk met elkaar verbonden, — waar