De strijd tegen kerk en godsdienst.
*-
ALS een orkaan heeft de atheïstische gedachte zich na de revolutie over Rusland baangebroken en de jeugd in wilde vervoering medegesleept in den strijd tegen de steunpilaren en monumenten van het geloof. Overal waar men in Rusland met de jeugd in aanraking komt, en de problemen aanroert, die in Rusland actueel zijn, geeft zij blijk van haar vijandigheid tegen den godsdienst en degenen, die hem dienen. Over de vraag, of er een God bestaat, breekt zij zich het hoofd te eenen male niet. Typeerend voor den geest onder de jeugd wellicht is het antwoord, dat een groep van ongeveer honderd jonge arbeiders in een rustoord in de Krim gaf op de vraag van een der leden van ons reisgezelschap: „Gaan jelui nog naar de kerk?” Niemand gaf zich zelfs de moeite, deze vraag in ernst te beantwoorden, — feitelijk was zij ook niet in ernst gesteld, — doch een collectief hoongelach barstte los.
De vraag: Gaat gij nog naar de kerk? is in Rusland voor de jeugd, althans de jeugd, die door de communistische gedachte is beroerd, onbestaanbaar, belachelijk. Het fanatisme, dat gewoonlijk het geloof kenmerkt, kenmerkt in Sovjet-Rusland in den scherpsten vorm het ongeloof. Het komt overal tot uiting. Het bepaalt zich niet tot het Atheïstisch Genootschap, welks leden de gangmakers zijn in den strijd tegen kerk en geloof, het teekent ook de houding der regeering in haar strijd tegen de geestelijkheid. De wet waarborgt officieel, zij het onder strenge restricties, geloofsvrijheid, doch practisch gesproken is er van echte geloofsvrijheid geen sprake en maakt de regeering door haar houding de wet krachteloos. Er is een innig verband tusschen regeering en bolsjewistische partij, dat niet slechts zijn invloed doet gelden op de buiten-landsche betrekkingen voor zooveel betreft de revolutionaire propaganda, doch ook op het terrein van het geloof even krachtig werkt. De bolsjewisten belijden openlijk het ideaal van den atheïstischen staat, de regeering is van dit ideaal de feitelijke uitdrukking. In de Russische samenleving is het verband duidelijk merkbaar. Er loopt in Rusland een kenteekenende anecdote, die een aanduiding behelst voor de gemoedsgesteldheid van de oude generatie. De volwassen arbeider uit het oude regime, die bij kerk en geloof is grootgebracht, zou op de vraag: Geloof je in God? steêvast ten antwoord geven: In de fabriek niet, thuis wel. De bolsjewisten dwingen in fabriek en werkplaats inderdaad ontzag af voor het atheïsme en leggen het geloof het zwijgen op.
* *
*
Hoezeer de Sovjetregeering trouwens het geloof als zoodanig aantast, blijkt bij een bezoek aan de anti-religieuze musea, die vooral sedert de laatste twee jaren in heel Rusland als paddestoelen uit den grond zijn verrezen. De bolsjewistische autoriteiten hebben klaarblijkelijk met voordacht deze musea geïnstalleerd in kloosters en kerken, waaraan voor de geloovigen de heiligste herinneringen verbonden zijn. In het prachtige Kiejef, waar de pols van het Russische Christendom klopte, is het museum ondergebracht in het vermaarde 80