VAN DEN HOOGHARTIGEN KAMEEL EN DEN ARMZALIGEN EZEL.
een roestige boerenpomp gieren kan. Dit gieren maakt een smartelijken indruk, het dringt den mensch door merg en been.
Heeft de ezel de bedoeling, de deernis van den mensch voor des ezels lot op te wekken? Klaagt hij over zijn lot van zwoeger? Of kwellen hem zielepijnen? Hij heeft redenomte klagen over zijn zwoegersbestaan: hij moet het dag in dag uit opnemen tegen een mededinger, die hem steeds wéér met het grootste gemak slaat, die hem niet eens aanvaardt als concurrent, die hem in ieder geval niet als gelijke erkent. Volgens den volksmond ontspringt het gejammer van den ezel echter aan een andere bron. Men had den ezel op een dag ervan verwittigd, dat alle ezelinnen gestorven waren, Toen hij in gejammer uitbarstte over het lot van het ezelsvolk, wilde men hem troosten: men vertelde hem, dat er nog één ezelin in leven was. Dit zou voldoende zijn geweest om aan het gejammer met een diepe zucht van verlichting een einde te maken. De diepe zucht, waarin het gegier van den ezel altijd eindigt, zou aldus verklaard zijn. Hoe dit zij, de ezel is een luidruchtig beest, dat van den vroegen morgen tot den laten avond steunt en zucht over zijn armzalig leven.
De eze'l i s een armzalig beest. Zijn tragische gestalte projecteert zich nog niet het sterkst als hij werkt en zwoegt. Als hij onbelast is en ergens geheel alleen, als het ware verloren, zoo maar staat, is hij eerst diep beklagenswaardig. Men moet hem zien tegen een beschaduwden muur geleund, met zijn muil, waarlangs wat vlassige haarsprieten afhangen, die manen moeten verbeelden, scheef en diep naar beneden, met doorgezakte knieën. Miserabel van zieligheid.
Dan staat hij te denken. Men kan zien, dat hij staat te denken. Van den kameel kan men met geen mogelijkheid uitmaken, wat er in zijn hoogopgeheven schedel omgaat; maar bij den ezel laat dat geen twijfel. Hij peinst zichtbaar, en ook is zichtbaar, dat hij denkt over zijn arm leventje, zijn klein, miezerig leventje van armen slokker, die voor een hap boonen en een slok water den heelen dag maar sjouwen moet, onder den last van zware vrachten en de onbarmhartige priemen van de scherpe zon. Zijn heele houding drukt het kleine bewust-
KARAVAAN VAN KAMEELEN LANGS HET ZEESTRAND TREKKEND.
88