EEN TOCHT DOOR DE HEILIGE STAD.
DE ROTSMOSKEE TE JERUZALEM OP DE TEMPELPLAATS.
morgen dat ik van de plechtigheid getuige was, was de menigte, die zich staande voor den muur verzamelde, naar schatting allengs tot zeventig personen aangegroeid. Dof gemurmel steeg van de geprevelde gebeden langs den muur omhoog. Toen de voorzanger inzette: „Wegens het paleis, dat een woestenij is;
wegens den tempel, die verwoest is; wegens de muren, die gescheurd zijn; wegen3 onze Majesteit, die vervlogen is; wegens onze groote mannen, die teme-derliggen; wegens de kostbare steenen, die verbrand zijn; wegens de priesters, die gestruikeld zijn; wegens onze koningen, die Hem veracht hebben,” — steeg telkens een hartstochtelijk en hartverscheurend: „Zitten wij eenzaam en weenen”, op.
Een extatische golf slaat door de menigte. Vrouwen werpen zich steunend op den muur en kussen de steenen, brengen de handen van de lippen naar de steenen, doch drukken ook den mond zelf onstuimig tegen het onvermurwbare steen. Zij loopen zuchtend en jammerend langs den muur en herhalen den kus vijf, tienmaal .Verzuchtingen, kreten ontsnappen aan haar geprangde gemoederen. Heete tranen rollen over haar wangen. Welke gevoelens in deze vrouwen omgaan, is niet te zeggen. Een enkele vrouw maakt zich uit de menigte los en strekt de armen ten hemel, blijft zoo met smartelijk-opgeheven gelaat eenige oogenblikken roerloos staan. Een schok doortrilt haar lijf; de armen vallen slap omlaag. Trekt de herinnering aan de grootheid Israëls aan haar geestesoog voorbij en smeekt zij om de komst van den Messias, of vraagt zij slechts verlichting van den last, die eeuwenlang op het Joodsche volk drukt en opnieuw verzwaard is?
27