EEN TOCHT DOOR DE HEILIGE STAD.
overwogen, of zij hun rantsoen water zouden gebruiken voor het poetsen hunner tanden, of het wasschen hunner handen. De weinig-rijke bronnen van Ain Arroeb in de vlakte van Rephaim en de uit den tijd van Salomo dateerende reusachtige vijvers bij Jeruzalem, die het regenwater plegen op te vangen, moeten samen de Heilige Stad van water voorzien. Met eigen oogen heb ik mij ervan kunnen overtuigen, dat deze vijvers volstrekt ledig waren: zeven maanden des jaars valt er te Jeruzalem geen water. Vermoedelijk ook de regenreservoirs, die de woonhuizen er afzonderlijk op na houden. Symptomatisch is, dat dezer dagen twee ezeldrijvers bij ’n slootje het met elkaar aan den stok kregen over de quaestie, welke der beide ezels het eerst toegang tot het voorradige water zou hebben; waaraan de politierechter te pas kwam. Een historie, waarvan het Oude Testament reeds gewag maakt. Bij het stijgen van de hitte moet Jeruzalem ook dit jaar weer ernstige waterschaarschte tegemoet zien. Er is echter voor de toekomst uitzicht op oplossing van de moeilijkheid: men is thans ernstig doende, het watervraagstuk voor Jeruzalem definitief op te lossen. Daarmede zou nog een jaar heengaan.
Het eigenlijke Jeruzalem heeft hooge, zware muren met prachtige, slanke torens en kunstige kijkspleten; het maakt den indruk van een onoverwinlijke middeleeuwsche vesting, van welker kanteelen de bezetting het terrein volkomen overziet en beheerscht. Een aantal strategisch knap-gebouwde poorten geeft rondom toegang tot de stad, die met het nieuwe Jeruzalem via de Jaffapoort, de Damascuspoort en de Zionpoort verbonden is. Bij de Jaffapoort is de massieve muur geschonden; ter eere van den intocht van den Duitschen keizer in 1898 in de Heilige Stad werd op last van den Sultan van Turkije, die zijn hoogen gast ter wille wilde zijn, een breede koninklijke toegang in den muur gehouwen, waar anders naast den sterfelijken mensch slechts de snuivende kameel en de gierend-balkende ezel doorheen trekken. Binnen den muur onder zware steenen bogen slechts nauwe stijgende en dalende straatjes, waar vaak gedempt licht speelt in de eindelooze bazaars, waar zich het Arabische volksleven in bonte kleuren en in groot gedrang voltrekt, waar beklemmende geuren hangen van gelooid leder, dat in open werkplaatsen tot schoenen en riemen wordt versneden, specerijen de lucht prikkelend bezwangeren. De stad is in vier wijken verdeeld: van Mahomedanen, van Christenen, van Joden, van Armeniërs. De heele bouw binnen de stad draagt het kenmerk der strategie: de woningen liggen verborgen achter dikke wallen, die nauwe straatjes vormen, waardoor slechts één man tegelijk kan gaan en waar de vijand vroeger bij elke hofopening in den muur op een goed verschansten en goed gewapenden vijand verdacht kon zijn. De synagogen der Joden liggen meerendeels geheel onder den grond: vier liggen er dicht opeen, waarvan er minstens twee onderling communicatie hebben.
* * *
Een eindelooze reeks van deze smalle straatjes in zigzagvorm leidt snel dalend naar den Klaagmuur, het restant van den machtigen Tempel van Salomo, dat thans aan den Westkant den Haram-el-Sherif, het heilige gebied, waar zich de Mahomedaansche Rotsmoskee verheft, begrenst. Wat zich daar des Vrijdags-middags tegen het ingaan van den Sabbath en des Zaterdagsochtends afspeelt, is hartroerend. Mannen en vrouwen, jonge en oude, verzamelen zich hier vóór den stommen, uit bijna rechthoekige blokken opgetrokken muur, die naar schatting niet langer is dan een dertig meter en slechts van één zijde bereikbaar is. Alle nationaliteiten onder de Joden in het Oosten vereenigen zich hier: bonte kleederdrachten uit Polen, uit Perzië, uit Georgië, uit Marokko, uit Egypte, uit Algiers maken de verzameling menschen in deze rechthoekige, doodloopende gang van enkele meters breedte reeds tot een boeiend schouwspel. Den Zaterdag-26